Als je deze strook ziet is het best mogelijk dat onze website niet optimaal functioneert of zelfs niet werkt bij bepaalde onderdelen. Je gebruikt best een recente versie van Chrome, Firefox, Safari of Edge.

Contact | Secretariaat
Martine Pollier
Zandstraat 324, 8200 Brugge
T +32 50 322 420
info@archipelvzw.be

Lezing

Alfredo Paya (ES)

Over eigen werk
Vrijdag
12.12 2003
20:30
België

Architectuur is voor Paya een simultaan proces waar verschillende factoren in betrokken zijn. Enerzijds deze die direct verband hebben met de discipline architectuur: zoals structuur, constructie, materialen. Anderzijds deze die verbonden zijn met de ‘ervaring’ – waargenomen beelden, het programma,…- die buiten de discipline kunnen staan.

Alfredo Payá woont en werkt in Alicante. Met Solera Vera werkte hij onder andere samen aan het overheidsgebouw de “Government Office building” in Alicante en de Chemical Technology Centre in de universiteit van Alicante. In tegenstelling tot Garcia-Solera ontwikkelt Payá eerder een architectuur met een poëtische dimensie, hoewel ook zeer veel aandacht gaat naar constructie, structuur en detail. Payá ‘s inspiratiebronnen worden gevormd door metaforische beelden uit andere disciplines, die hij in relatie brengt met architectuur. Deze referenties gaan het idee en de sfeer die hij verbeeldt concretiseren in zijn architectuur. Het zijn interpretatieve beelden, die hij verwerkt in het initiële idee van zijn ontwerp, en uiteindelijk het gebouw voor een stuk mee gaan bepalen.

Architectuur is voor hem een simultaan proces waar verschillende factoren in betrokken zijn. Enerzijds deze die direct verband hebben met de discipline architectuur: zoals structuur, constructie, materialen. Anderzijds deze die verbonden zijn met de ‘ervaring’ – waargenomen beelden, het programma,…- die buiten de discipline kunnen staan.

Hij vergelijkt de ontwerpfase met het oplossen van een fysicaoefening. We studeren theorieën, formules, procedures en systemen om tot een antwoord te komen. Een project is een probleem met heel wat ongekende factoren. Wij hebben het gereedschap om het probleem op te lossen, en ons doel is om een simultaan antwoord te voorzien, voor zowel de disciplinaire als de extradisciplinaire vragen. Het is een ingewikkeld proces, waarbij twijfel naar boven komt, waarbij vele ideeën overwogen worden, vóór dat beslissingen genomen worden en tot het definitieve aspect van het “idee” versterkt wordt.

Architectuur is voor hem een discipline gelinkt aan de wereld van ideeën, de wereld van gedachten. Het is het bouwen van ideeën. “Architectuur is niet een probleem van vorm , vorm is enkel een manier van uitdrukken, zoals woorden voor een schrijver. Wanneer ik een gebouw maak weet ik niet wat de vorm zal worden. De vorm zal deze worden die het beste correspondeert met het idee dat ik wil overbrengen.

Deze gedachtengang ligt dicht bij de architectuuropvatting van Campo Baeza, een Spaanse purist, die hem waarschijnlijk ook sterk beïnvloed heeft. Volgens Baeza is architectuur een idee in een geconstrueerde vorm. Architecturale geschiedenis is een geschiedenis van geconstrueerde ideeën. Vormen worden vernietigd door de tijd heen, ideeën blijven bestaan, zijn eeuwig. Gravitatie en licht zijn volgens hem daarbij de sleutelconcepten, die het poëtische inzicht vertalen in een fysieke realiteit. Gravitatie construeert ruimte en licht construeert tijd, maakt tijd zinvol. De belangrijkste bekommernissen voor Baeza zijn dus hoe gravitatie te controleren en hoe zich te relateren tot licht.

In het project ‘Museo de Alicante’ van Alfredo Payá dat ik later zal bespreken zijn de gelijkenissen met Campo Baeza zeer duidelijk. Het steunt op dezelfde principes. Het project ‘Centro Balear de Innovación Tecnologica’ van Campo Baeza is vergelijkbaar met het Museo de Alicante Het beeld alleen al. Het creëert bijna eenzelfde buitenruimte in een afgesloten travertijnen patio met een zeer sterke relatie interieur-exterieur, beide schermen ze zich af van de bestaande storende omgeving.

Aandacht voor lichtbeheersing; structuur, constructie en detail; materiaal; context,…leiden hem naar een eenvoudige, maar krachtige architectuur die vooral gekenmerkt wordt door naarbinnen gekeerde gebouwen schuilend voor de hitte van de mediterrane zon. Nabij het schoolgebouw Aulario 3 van Javier Garcia-Solera verschijnt het museum van Alfredo Payá als een diep gekleurd houten volume dat uit de grond lijkt te rijzen. Net als een ontoegankelijk paviljoen drijft het op een doek van water.

Eens dichterbij zie je middenin het watervlak de verzonken patio bekleed met travertijn, waarin het museum geplaatst is. Deze verzonken ruimte beschermt je van het storende lawaai van de naastliggende autosnelweg en creëert een sfeer van rust binnenin.

Dit is het beeld dat al aanwezig was bij het initiële idee. De eerste schetsen tonen ons een zwevend element over een lege ruimte of over de grond, een zwevend gesloten volume dat het effect van gewichtloosheid simuleert. De eerste schetsen en de uiteindelijke uitvoering liggen niet zo ver uit elkaar, schetsen modellen en realiteit smelten samen. Zijn simpele vormen hebben een speciale kracht, die gegenereerd wordt door pure en solide geometrie.

Bij het uitleggen van het project refereert hij naar schilderijen, sculpturen en architectuur die hem beïnvloed hebben in bepaalde fasen in zijn leven en die hij recent weerspiegeld ziet in het museumgebouw. Het zijn geen letterlijke transposities, maar beelden die onbewust in zijn geheugen zijn opgeslagen en om een of andere reden verschijnen in het museumproject in Alicante.

Het is moeilijk om deze invloeden uit te leggen en hoe ze verbonden zijn met zijn werk, maar volgende citaten zullen de relatie verduidelijken. Een eerste verwijzing die Payá maakt is er één naar het werk van de Noord-Amerikaanse schilder Rothko. Zijn werk suggereert bepaalde beelden die verschijnen in het museum. Het heeft te maken met de relatie tussen materialen, de relatie tussen 2 vlakken. Het reflecteert een soort vaagheid, de ‘sfumatto’ die ervoor zorgt dat het lijkt alsof vlakken elkaar overlappen, terwijl de relatie ertussen onthuld wordt.

Dit aspect heeft hem geholpen bepaalde vragen op te lossen i.v.m. het gebouw. Het heeft hem inspiratie gegeven om een bepaald karakter aan het gebouw te geven. Licht en sfeer trekken Payá’s bijzondere aandacht. Een referentie die heel duidelijk vertaald is in het museum is het kleine megalitische monument op Menorca van Tudon Vessel. Hier slaagt het bovenlicht erin de ruimte te omhullen, op een manier dat elk vlak versterkt wordt: de muur, de vloer en het plafond. In de helling bij het binnenkomen van de patio is eenzelfde effect bekomen.

Ook verwijst Payá naar het werk van Giorgio de Chirico. Het grote contrast tussen licht en schaduw trekt vooral zijn aandacht. Het is voor hem een kunstenaar die perfect het effect van het mediterrane licht verstaat in gesloten plaatsen, publieke plaatsen en open ruimtes. Het idee van de tempel van Edfu in Luxor heeft hem geholpen om de atmosfeer van vrede en rust te creëren, die hij in het museum wou. Het is een eenvoudige procedure: ontwerp een gebied dat beschermd is door een open ruimte en tegelijk afgesloten is van de meest onmiddellijke omgeving.

Het ontwerp van het museum is vergelijkbaar met de typologische opbouw van Egyptische tempels in het algemeen. De sequentie van ruimtes, vooraleer de belangrijkste plaats bereikt wordt, is gelijkaardig in het museum. Verschillende ruimtes moeten doorlopen worden vooraleer het hoofdgebouw bereikt wordt, te beginnen met een omsloten buitenruimte.

De verwijzing die hij maakt naar Giacometti ’s sculptuur “Plaza de la ciudad” is de sfeer van publieke ruimte die hij verbeeldt in het museum. Het illustreert een publieke ruimte, waar ogen elkaar nooit ontmoeten en elk karakter zijn eigen weg gaat. Toch toont de positie van elk stuk in het geheel hoe individuen elkaar proberen te ontmoeten met het idee van een gemeenschappelijke plaats te creëren vanuit verschillende vertrekpunten. Volgens Payá is dit een kunstwerk dat de relaties van de wereld nu weerspiegelt, relaties die altijd maar meer onpersoonlijk en autonoom worden.

Een duidelijk referentiepunt dat hij vermeldt is “Casa de campo” van Asis Cabrero. Hier zie je ook die doosconstructie techniek. Hij wou eenzelfde ruimtelijke continuïteit creëren. Zijn verwijzing naar Mies Van de Rohe is ook hier niet onterecht, in die zin dat de relatie interieur-exterieur een muterende omhelzing aangaat. Dit is de relatie die hij wenst te bekomen in zijn museum.

Hij is ook beïnvloed door de oosterse architectuur waaronder boedhistische tempels. In die zin dat het idee van modulatie die ontstaat door de constructie van het gebouw – structuur, hout, steen – obsessief is toegepast waardoor het gebouw een gevoel van rust krijgt. Ook de ontoegankelijkheid van een gebouw is iets wat hem fascineert. Het gevoel van een gebouw waar te nemen dat niet bereikt kan worden. Dit zie je vaak in oosterse tempels, kastelen en versterkte burchten.

Het karakter dat hij aan het museum wou geven is vooral bepaald door Kahn’s Kimbell museum dat Payá bijgebleven is tijdens een conferentie gegeven door J.M. Montaner waar hij het had over museumstijlen. Vooral de evolutie tijdens de laatste ontwikkelingen is hem bijgebleven, waarin Montaner vertelde hoe er zich een tendens ontwikkelde tijdens de jaren’ 60 naar een gesloten doos museum die een brede waaier van expositiemogelijkheden biedt.

Wat Payá het meest beïnvloed heeft in de uiteenzetting van Montaner, is zijn idee over het licht in musea. De essentie van een hedendaags museum is volgens hem de fusie van bovenlicht met licht dat horizontaal binnenvalt en zo het exterieur met het interieur verbindt. De zenitale verlichting zorgt voor een duidelijke perceptie van de objecten, terwijl het horizontale licht een link creëert tussen de toeschouwer en het exterieur.

Met deze verschillende referenties wou hij aantonen hoezeer architectuur als discipline gelinkt is met de wereld van ideeën, de wereld van gedachten. Het project is een geheel van functies aan elkaar gekoppeld door een open ruimte. Door de specifieke kleur van het materiaal wordt extra aandacht gevestigd op het hoofdgebouw –het museum – dat niet meer is dan een houten doos, die schijnbaar gewichtloos op een leegte staat van een kaderloze glazen wand. Enkel het ritme van de steunen van de vakwerken portieken – waaruit de ganse structuur is opgebouwd – tonen de geleiding van de verticale lasten. Het exterieur is bekleed met tropisch fineer, dat het volume deze diepe kleur geeft.

Een loopzone is geïncorporeerd als een tussenruimte in de wand van het gebouw om gemakkelijk onderhoud toe te laten, de verlichting te controleren en de mogelijkheid te creëren audio-visuele uitrusting te voorzien om beelden op de wanden te projecteren, zodat het gebouw een verscheidenheid aan exposities kan opvangen.

Binnenin dompelt de zenitale belichting je onder in een zee van licht. Het gebouw is toegankelijk via een helling die afdaalt onder het watervlak. Het licht penetreert deze overdekte ruimte, zodat je een afwisseling krijgt van licht en schaduw. In deze zone vind je de administratie en diensten voor publicatie aan de rechterkant. Op het einde van de helling benadrukken verschillende soorten meubilair, als grote houten blokken, de ingang van het auditorium rechts en de toegang tot de tijdelijke tentoonstellingsruimte links. Het auditorium is gespiegeld in een buitenliggend amfitheater. De glazen wand tussen beide kan weggeschoven worden, zodanig dat beide ruimtes samengevoegd kunnen worden. Er is telkens een relatie tussen twee ruimtes. Zo staat ook de tijdelijke tentoonstellingsruimte in relatie met het centrale volume. Het lagere gebouw lijkt zichzelf te openen om te kijken naar het hogere gebouw van hout, terwijl in het hoofdmuseum een smalle opening gerealiseerd wordt omdat de andere ruimtes lager liggen. Er is telkens gedacht in parallellen, met een publieke ruimte,gevormd door de patio, die de continuïteit tussen interieur en exterieur versterkt.Het is het resultaat van een welomschreven programma.

Het had 2 grote tentoonstellingsruimtes nodig: één voor de permanente collectie en een tweede voor tijdelijke tentoonstellingen. Twee auditoria waren er nodig: een overdekte ruimte en een openluchtruimte. Er was ook een ruimte nodig, waar administratieve diensten en archieven gecentraliseerd moesten worden.

Los van de functionaliteit van het gebouw, moesten ook de externe factoren van de site, zoals het lawaai van de nabije snelweg, overwogen worden. Het is niet het centrale gebouw zelf dat het project zo sterk maakt, want dit volume is niet meer dan een doos. Het is het geheel op zich: de inplanting, de patio, de onderdoorgang, de leegte die de verschillende functies verbindt, de relaties tussen de ruimtes. We ervaren dan ook de buitenruimte als de sterkst geladen ruimte, waar de verschillende relaties het meest voelbaar zijn.

Gina Felix