Als je deze strook ziet is het best mogelijk dat onze website niet optimaal functioneert of zelfs niet werkt bij bepaalde onderdelen. Je gebruikt best een recente versie van Chrome, Firefox, Safari of Edge.

Contact | Secretariaat
Martine Pollier
Zandstraat 324, 8200 Brugge
T +32 50 322 420
info@archipelvzw.be

Reis

Duitsland

Internationale Bauaustellung 1987
28.05 01.06 1987
Berlin & Wolfsburg
Duitsland

In samenwerking met:

ArchitectenUnie

De confrontatie met dit Berlijn, dit stukje westen als eiland in Oost-Duitsland, is een schokkende ervaring. Nergens worden de politieke tegenstellingen zo scherp aangevoeld als hier. Een ervaring die elk van ons moet meemaken om de relativiteit van het machtsvertoon, zoals zij aan beide kanten van de barrières zo groots wordt gespeeld, in zijn juiste dimensie te kunnen schatten.

Berliner erlebnisse – 1

Eerst komen een aantal artikels over haar recente geschiedenis met haar politieke achtergronden aan bod. Geen andere stad, waar ter wereld ook, wordt, politiek gezien ,zo gemanipuleerd als Berlijn. Berlijn, de artificiële stad. Berlijn, de schizofrene stad.

Nadien hebben we het over haar stedebouwkundige aanpak. Over de wijze waarop de stedebouwkundige vizie even goed een instrument is in handen van de politici.
Met namen van grote architekten in haar blazoen is Berlijn de enige stad waar zoveel gerenommeerde bouwmeesters elkaar in de ogen kijken. Tussen oktober ’63, het jaar waarin de Philharmonie van Hans Sharoun gereed kwam, en nu, zijn een reeks grootmeesters aangetreden die van Berlijn het mekka van de architektuur moeten maken.

De konfrontatie met dit Berlijn, dit stukje westen als eiland in Oost-Duitsland, is een schokkende ervaring. Nergens worden de politieke tegenstellingen zo scherp aangevoeld als hier. Een ervaring die elk van ons moet meemaken om de relativiteit van het machtsvertoon, zoals zij aan beide kanten van de barrières zo groots wordt gespeeld, in zijn juiste dimensie te kunnen schatten. Berlijn is een reusachtig teater waar het doek nog niet is gevallen. Berlin, das grosse Schauspiel.

Eventjes de klok terugzetten.
Eins, zwei, drei, vier, fünf, sechs, sieben, acht, neun, zehn, wir wollen unsere Führer sehen.
De machtsovername op maandag 30 januari is een feit. Het is een grootse dag. Voor het raam van de Reichskanzlerei staat Adolf Hitler. Een eindje verderop staat Hinderburg. Op vijf jaar tijd weet de NSDAP zich van 2,6 procent naar 43,9 procent op te werken tot de grootste partij van Duitsland.

Haar ledenaantal stijgt van 27.000 in ’25 tot 3.900.000 in augustus ’33.
Het charisma van deze man was zo fascinerend dat hij het mogelijk maakte alle demokratische instellingen die hem aan de macht gebracht hadden af te schaffen, alle politieke tegenstanders, fysische te likwideren en niet alleen zijn land, maar ook geheel Europa, in een verwoestende oorlog mee te sleuren.
Het resultaat is genoegzaam bekend. Berlijn, een stad vol gaten, met 90 miljoen m3 puin.

De heerschappij wordt verdeeld tussen de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk. Eerst is er nog vrij verkeer tussen Oost en West, een periode waarin ong. 1,5 miljoen inwoners van Oost naar West gaan uitwijken. Op 13 augustus 1961 vond Moskou dat het welletjes was. In deze nacht zetten Oost-Duitse militairen de grens van het Sovjet-gedeelte af. In de jaren nadien wordt de “muur” gebouwd. Een angstaanjagende konstruktie, een vier meter hoge betonnen muur met daarachter een niemandsland van zand en anti-tank-staketsels. In de bijna 300 torens langs deze betonnen grens zitten 24 uur op 24, grenswachten voortdurend deze zone en het Westelijke deel af te turen.

Het Oosten wilde zich beschermen tegen het Westerse fascisme. Het Westen zag het anders. Deze “muur” van de schande moest verhinderen dat het Oostelijke deel leegliep. In het begin van het jaar ’61 liepen niet minder dan 2.000 mensen per dag de grens over.
Diezelfde nacht echter was de scheiding een feit. Vluchtpogingen sindsdien, die meestal eindigen in bloedige konfrontaties, vinden hun getuigenis in een klein museum aan één der grensovergangen.

Berlijn, eens de schitterende stad aan de Spree, werd verdeeld in twee zones : West-Berlijn met een oppervlakte van 480 km2 en Oost-Berlijn, waarin het oude stadscentrum gelegen is, met een oppervlakte van 400km2.

Zijn, aan het einde van de jaren dertig, inwonersaantal van 4,2 miljoen slonk sindsdien naar 2,1 miljoen in West en 1,2 miljoen in Oost-Berlijn.
Van de 480 km2 wetsektor is cirka 37 procent bebouwd, cirka 20 procent bestaat uit bos en weiland en 1/3 van haar oppervlakte is natuurgebied.

Ondanks het feit dat West-Berlijn een toonbeeld vormt van Westers kapitalisme, wordt zij gekonfronteerd met een aantal niet onaardig problemen.
Van haar 2 miljoen inwoners is één op vier gepensioneerd. Mede ten gevolge van deze vergrijzing heerst er woningnood, ondanks het feit dat haar bewonersaantal konstant verminderd. Van de huidige beroepsbevolking is cirka 10 procent werkzoekend. Een groeiend aantal buitenlanders, thans cirka 15 procent van het totaal aantal inwoners, werkt ghettovorming in de hand. Haar eilandpositie veroorzaakt geringe afzetmogelijkheden, hoge transportkosten en extreem hoge grondprijzen.

Pizza’s, hete worst, Mercedes, BMW, Warhol, Miro, Amerikaanse soldaten in Mustangs, met vilt bespoten jaguars, prostitutie, menselijk vlees, pooiers, snelheid, licht veel licht, hysterisch, Kurfürstendamm, West-Berlin.

Melancholisch monumentaal rustig, sereen, groots, getuige van een glorierijk verleden, Unter den Linden, Oost-Berlin.

Weinig herinnert nog aan de meesterlijker roman van Alfred Döblin : Berlin, Alexanderplats.

West-Berlijn, de vergulde kooi, deze uitstalkast van “het goede leven” is een stad die nooit slaapt. De Kurfürstendamm is nooit leeg. Deze beruchte boulevard waarop deeners skateboard rijden, waar groenharige punkers in met metaal beklede jekkers de leegte van het bestaan proberen te ontdekken, waar zakenlui in perfekt geperste kostuums de grote sier maken, waar zware jongens menselijk vlees aanprijzen, die boulevard is een etalage van excessionele kontrasten.
Behalve de ruïne van de Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche, centraal gelegen op de Ku’damm, doet niets hier ons nog herinneren aan die dag, 40 jaar geleden, die van Berlijn een grote puinhoop maakte.

Deze grootste stad van West-Duitsland, met haar eigen parlement en haar jaarlijkse miljardenbudget, gespijsd vanuit Bonn, zou het voorbeeld kunnen zijn van westers verval, ware het niet dat een groot deel van dit budget ook in het kulturele leven werd gepompt. Dit jaar alleen reeds wordt 10 miljard frank naar kultuur geheveld.
Met zijn 52 musea, 20 teaters, 117 kunstgalerijen, 3 symfonieorkesten en 2 universiteiten staat deze stad aan de spits van het kulturele en artistieke gebeuren. Grandeur en kwaliteit gaan hier hand in hand.
Geen enkele reis naar Berlijn is volkomen geslaagd indien men niet minstens een koncert meemaakt in de wereldvermaarde Philharmonie. Een heilzame, geestelijke ervaring waarbij muziek en architektuur één worden. Wie dit ooit ervaren heeft gaat nimmer noch naar een koncert zonder de herinnering aan deze onvergetelijke gebeurtenis.Vlakbij de Philharmonie ligt een eerste museumkomplex met in het centrum de Neue Narionalgalerie van Ludwig Mies van der Rohe. Verderop, het Berlijnse Bauhaus-Archiv dat een toonbeeld had moeten worden van de synthese tussen kunst en architektuur.
Een tweede museumkomplex bevindt zich bij het kasteel Charlottenburg. Men kan daar de restanten bezichtigen van het voormalige Nationale Museum van Berlijn en een aantal oudheidkundige afdelingen, o.a. het in een apart gebouw aan de overzijde van het park ondergebrachte Egyptische Museum, waar men konstant een stroom pelgrim zit defileren die hulde komen brengen aan de ontroerende schoonheid van Nefertite.
Het derde museumkomplex in West ligt ver buiten het stadscentrum, in Dahlem. Dahlem is een belevenis van de orde van de National Gallery in Washington of het Metropolitan in New York. Er is een prentenkabinet waar men wisselende tentoonstellingen organiseert. Er is een afdeling beeldhouwkunst. Er is een museum voor volkenkunde en er zijn drie musea gewijd aan Indische, Islamitische en Oostaziatische kunst.

Naast deze veelheid aan kulturele en artistieke manifestaties kan men ook gewoon naar de grote parken afdwalen, parken waar men topless kan zonnebaden en zwemmen (Halensee) of helemaal naakt (Grunewaldsee). Grunewald lijkt al niet meer te behoren tot de stad, met prachtig villa’s van rond de eeuwwisseling in ruime tuinen. En in de kleine komplexen van hoevetjes en boerehoven waant men zich in een dorp.

Of men kan zomaar wat rondkuieren in één of ander stadsdeel tot men plots, om de hoek, oog in oog staat met de “muur”. “Waarom kijk je deze kant op, heb je nog nooit de muur gezien?”, “gedachten en gevoelens gaan door beton.”, “er is geen muur in de hemel”. Graffiti in een stijl die ons aan de Pop Art doen denken bedekken de hele muur. Achter de muur een mijnenveld waarin rollen prikkeldraad, elektrische hindernissen en anti-tankstaketsels zijn aangebracht.
Achter dit niemandsland een tweede muur van betonplaten, zonder graffiti. In dit niemandsland, elke 200 à 300 meter een wachttoren van waaruit je konstant wordt gadegeslagen door anonieme mannen in uniform met verrekijkers. Zij bekijken de nieuwsgierigen die zich op de vele houten platformetjes wagen die langs de muur zijn opgetrokken. De nieuwsgierigen fotograferen om beurt de torenwachters. De muur ademt een vreemde sfeer uit. Een sfeer van verderf. Wie van Oost naar West vlucht wordt neergeschoten. Bij de grensovergang Checkpoint Charlie is een klein gruwelmuseum ingericht dat een overzicht biedt van de gruwelen door de muur gebaard, en dat zijn er heel wat.
Wie van West naar Oost vlucht wordt gekonfronteerd met een groot bord “You are leaving the American Sector.” Ook al ben ik reeds een achttal keren door de muur gegaan, nog nooit kreeg ik enige bevestiging van de sterke verhalen die de ronde doen over deze grensovergang. Alles verloopt soepel indien men zich maar aan een aantal welvoeglijkheidsregels weet te houden.

De konfrontatie met de muur doet onwillekeurig de vraag rijzen naar haar redenen van bestaan. Om daarop een antwoord te vinden moet men afstand doen van de eigen vooroordelen ten opzichte van het Oostblok, zeker wanneer men het gebrek aan verlichting, het gebrek aan konsumptiegoederen en het gebrek aan modieuze kledij ziet.

Architektuurreis Berlijn – deel 2

Als je door de grensovergang Checkpoint Charlie loop en je komt in de Friedrichstrasse op Oost-Berlijns grondgebied, dan overspoelt je een gevoel van weldoende rust.
Geen straatgeweld, geen schreeuwerige lichtreklames en geen opvallende winkels. Oubollige Trabants puffen je voorbij, een walm van verbrande olie achterlatend. Wij volgen een terrein half braakliggend en half bebouwd; ook aan deze kant van de barrière heeft de “muur” zijn sporen nagelaten.
En nochtans probeert de Oost-Duitse overheid met kracht de levensomstandigheden in dit deel van Berlijn te verbeteren en het beeld van de, in alle opzichten, achternahinkende stad te elimineren. Dat merk je als je op de mooiste boulevard van deze stad komt. Unter den Linden is een boulevard met allure en met een perfekte schaal. In de uitstalramen wordt je zowel gekonfronteerd met het bekende Meissen porselein als met onbetaalbaar antiek. Façade zo blijkt, want je stelt je terecht de vraag wie dit hier kan kopen.
De nostalgie overmant je als je onder de oude linde ndoorloop en rustig verder kuiert naar de Brandenburger Tor toe. Tot je weer gekonfronteerd wordt met dranghekkens en in de verder het beeld van de “muur”. Dan maar liever de andere kant op, langs statige gebouwen die nog her en der de sporen dragen van het oorlogsgeweld.
Oost-Berlijn heeft het voordeel dat het kan beschikken over het oude stadscentrum. Pas hier kan je voelen dat alles bij elkaar hoort. Nachtleven kent dit deel van de stad amper, zeker wanneer men dit zou vergelijken met de glitter van de Westerse sektor. De vergelijking van het andere Duitsland laat zich hier nochtans sterk voelen. Illegaal T.V. kijken naar de West-Duitse sprankelende programma’s, mede met de konsumptieve mogelijkheden van het Westen, doen velen de definitieve, doch vaak fatale stap zetten. Velen zijn bereid hun leven op het spel te zetten, komen dan met heel veel geluk in de Westerse chaos terecht en kunnen niet meer terug. Anderen wachten tot ze de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, leeftijd waarop ze illegaal de grens over kunnen om in het Westen te gaan winkelen. Stilaan echter zijn ze minder en minder geneigd, én bereid zich te laten meeslepen in de zo aanlokkelijke roes waarin West zichzelf schijnt te koesteren. Zeker wanneer ze de zelfbewuste aanpak van hun eigen ekonomie (groeikurve in ’85 : + 9%), met een geleidelijke verbetering van de levensstandaard, aan den lijve ondervinden. Zeker ook wanneer ze beseffen dat West-Berlijn, met zijn bijna 10% werkloosheidsbestand, nu ook weer niet hét paradijs is zoals het zich wel voordoen.
Naast de monumentale grootsheid van het oude Berlijnse hart, heeft deze stad het op vlak van de hedendaagse architektuur weinig of niets te bieden. Weinig inspiratievolle hoogbouwblokken doen voor ons de klok ruim twintig jaar terugdraaien, ook al steken de Oost-Berlijners hun fierheid wat dit betreft niet onder stoelen of banken. De Karl-Marckx-Alee, zo geprezen in de literatuur over Oost-Berlijn, is ongetwijfeld de meest bekende komponent van het nationale wederopbouwprogramma. Zij is direkt, beïnvloed door het Russische voorbeeld, met name door het toegepaste bouwsysteem, de situering van enkele monumentale gebouwen op vitale punten en het opzet van de gehele stedelijke sektor als een mpnumentale eenheid waardoo wij kunen veronderstellen dat de stedelijke planning in Oost aan vrijwel totale onderwerping aan de politiek is blootgesteld. In het centrum is de klassieke scheiding van funkties nog in alle hevigheid toegepast. De groenaanleg is een soort imitatie van die van de Westerse steden, bloembakken in gewassen beton met viooltjes of geraniums, harmoniëren op geen enkele wijze met de omgeving. Men moet zich “beperken” tot de statige historische bouwwerken die nog steeds de monumentale uitdrukking hebben van dit centrum.
Ondanks de zeer zware beschadigingen tijdens de laatste oorlog zijn de laatste twintig jaar tal van onovertroffen en meesterlijk te noemen restauraties uitgevoerd. Andere monumenten staan nog in de steigers of wachten op restauratie.
Vele gebouwen, die in de aanvang verloren schenen, werden of worden heropgebouwd: de Staatsoper, de Humboldt-universiteit, het Palais Unter de Linden, het representatieve gebouw van de Berlijnse Museums für Deutsche Geschichte. Wat musea betreft moet immers Oost-Berlijn zeker niet onderdoen voor het Westerse deel. Een must is bijvoorbeeld het Pergamon en Bode Museum op het Museuminsel, of het gerestaureerde Altes Museum van Friedrich Schindel.

Oost-Berlijn bezit een ingetogenheid die men in de Westerse steden niet terugvindt. Dit volk, dat ooit aan de rand van de afgrond heeft gestaan, raakt het trauma, dat zovelen diep in de ziel werd gebrand, stilaan kwijt. Dagelijks nog worden zij gekonfronteerd met de versteende getuigen van een verleden die aan de na-oorlogse generaties enkel als “agressie van het fascistische Westen” wordt ingeprent.
Op het kerkhof Friedrichsfelde staat een gedenksteen : “Die toten mahnen uns” – für die Opfer des Faschismus und Militarismus.
Zo laten wij het in duisternis gehulde Oost-Berlijn achter ons. Terug door “de muur”, naar het voor ons vertrouwde beeld van de excessionele kontrasten.

Berliner erlebnisse – 4

Als we de jaren ’70 beschouwen als een tijdsperiode waarin een definitief en noodzakelijk halt werd toegeroepen aan de uitdrukkingsloze woongebieden van de laat-modernistische beweging, dan zijn de jaren ’80, specifiek voor wat West-Berlijn betreft, tijdsperiode geworden van de rijke eksperimenten zowel op stedebouwkundig als op architektonisch gebied. Het hoogtepunt hiervan wordt ongetwijfeld het jaar 1987 – het jaar waarin men een eindpunt plaatst achter een ambitieus opgezet programma – Internationale bauaustelling Berlijn.

De ontwikkeling tot dit programma kan zeker niet los gezien worden van hun historische kontekst waarvan zij het rechtstreekse gevolg is.
Tot half in de 19de eeuw was Berlijn een middelgrote stad met zowat 200.000 inwoners. Het is pas in de tweede helft van vorige eeuw dat Berlijn is uitgegroeid tot een enorme metropool met, tegen het einde van de eeuw, meer dan 1 miljoen inwoners.
Pas vanaf de eerste jaren van de 20ste eeuw worden stedebouwkundige programma’s ontwikkeld om aan de massage toeloop ten gevolge van de industriële ekspansie, het hoofd te kunnen bieden. Een eerste wedstrijd wordt georganiseerd “Gross Berlin 1910”, waarin voor het eerst de vraag naar de stedelijke randgebieden met haar morfologische struktuur wordt gesteld. Ambitieus waren de projekten in ieder geval, en Berlijn zou er wellicht totaal anders hebben uitgezien ware het niet dat de eerste wereldoorlog hieraan abrupt een einde had gesteld.

In de jaren ’20 wordt een groots opgezet programma in de sociale woningbouw gerealiseerd waarvan er enkele een bezoek meer dan overwaard zijn. We vermelden ‘Grossiedlung Britz’ (1924) van Bruno Taut & Martin Wagner; Waldsiedlung “Onkel Toms Hütte” (1926) Van Sharoun Gropius, Häring, Forbat, Henning en Bartning, allen gerestaureerd.

In ’33 wordt door het Nationaal Socialisme aan deze eksperimenten in de volkswoningbouw brutaal een einde gesteld. En in ’37 neemt Albert Speer, als directeur van Openbare Werken, de stedebouwkundig visie van Hausmann in Parijs over. Weinig hiervan werd echter gerealiseerd tot Hans Sharoun, in 1946, een “kollektief plan” ontwerpt binnen het idee dat Berlijn een onverdeelde stad zou blijven. Dit konsept van Gross Berlin blijft eveneens hypothetisch.

De eerste Internationale Bauaustellung grijpt plaats in ’57 in het Hansaviertel. “Interbau” is één van de na-oorlogse alternatieven om bepaalde ideeën, geformuleerd in het Chartre van Athene, konkreet realiseerbaar te maken. Prestigieuze namen worden hieraan verbonden : Aalto, Van den Broek en Bakema, Niemeyer, enz…

Tot op het einde van de jaren ’60 oriënteert de stedebouwkundige politiek zich uitsluitend naar projekten gericht op het vloeiend doorstromen van het mechanische verkeer – de grote ring rond Berlijn is nog altijd niet helemaal afgewerkt – en de realisatie van satellietsteden zoals Gropiusstadt en het Markisches Viertel. Hier vindt men reeds namen terug als Josef-Paul Kleihues en Oswald Mathias Ungers.
Het is pas in deze periode, die in Berlijn bekend staat als “destruktiever dan de bombardementen”, dat de IBA (Internationale Bauaustellung gefinancierd door de Westberlijnse senaat en onder voorzitterschap van Josef-Paul Kleihues) herontdekt dat bepaalde oude stadsgedeelten kwalitatief dienden onderzocht te worden of gered dienden te worden.

De vernielingen in de laatste wereldoorlog, de destruktieve ingrepen van het laat-modernisme en de aandacht die uitsluitend gericht was op het concipiëren van satellietsteden, maakte dat de grote woongebieden, voornamelijk in de oude stadsgedeelten, kwalitatief zo achteruit gingen dat dringende ingrepen meer dan noodzakelijk bleken. Het was hoofdzakelijk vanuit die gedachte dat men een prestigieus programma ging opzetten waaraan klinkende namen werden verbonden die, zo je zou zeggen, louter vanuit propagandistische overwegin via wedstrijden tot stand gekomen zijn – als je tenminste gelooft in het hanteren van objektieve kriteria die op dergelijke schaal zouden kunnen gehanteerd worden. Hoe dan ook, één zaak is zeker, wie de dag van vandaag nog gelooft in de architektuur als medium om de kwaliteit in het stedelijk woongebeuren te waarborgen, kan mijns inziens een aantal belangrijke gerealiseerde projekten in Berlijn niet uit de weg gaan.
Al deze projekten op een rijtje zetten is onbegonnen werk. Van de ruim 160 gerealiseerde ontwerpen zijn er zo’n 140 renovaties en een 20-tal nieuwbouw. De nieuw gerealiseerde projekten situeren zich hoofdzakelijk in de woningbouw sektor. De bekendste namen zijn wel het vermelden waard:
Rob Krier, Hans Hollein, Giorgio Grassi, Vittorio Gregotti, Aldo Rossi, Oswald Mathias Ungers, Gottfried Böhm, Gustav Peichl, Alvaro Siza, Rem Koolhaas, P. Eisenman, Arata Isozaki, Herman Hertzberger, Stanley Tigerman, Robert Stern, John Hejduk. Verder een waterzuiveringsstation van Gustav Peichl, de Italiaanse Ambassade van Paolo Portoghesi, een kultureel centrum van Charles Moore, een wetenschappelijk centrum van James Stirling en het Japans-Duits kultureel centrum van Kisho kurokawa.
Britz/Hufeisensiedlung, Berlin-Bruno Taut & Martin Wagner, 1927
Berliner erlebnisse – 5

De oorsprong van het IBA-opzet weet zich hoofdzakelijk te situeren op vijf nivo’s
ten eerste zijn er nog steeds heel wat stedelijke woongebieden waaraan sinds de laatste wereldoorlog nog niets werd ondernomen. Talrijke woonblokken dragen nog de zware sporen van het oorlogsgeweld. Onbewoonbaar en totaal uitgehold waren zijn, tot voor kort, de stille getuigen van menselijke agressie en geldingsdrang.
Ten tweede is er de kaalslag ten gevolge van de verkeersdoorbraken in de jaren ’60. Gehele woongebieden werden opgeofferd waardoor de leefbaarheid en bewoonbaarheid snel achteruit gingen en de straten herschiepen tot louter verkeersaders. Goed voor de autobestuurder, want het verkeer gaat er wel vlot.
Ten derde is er de eilandpositie, de konkurrentie van Oost-Berlijn. Grootse restauraties, systematische renovaties en een streng wederopbouwprogramma wat binnen de kommunistische partij de presentatie beoogt van “der hauptstadt als politisches, wirtschaftliches und geistes-kulturelles Zentrum der DDR”. Het gemis aan een echt centrum is hierin een bezwarende faktor. Welke stad bezit geen historisch gegroeid centrum ? Leidt niet elke poging tot verwezenlijking ervan tot een keiharde konfrontatie met het eigen traumatiserend denkbeeld dat een dergelijk artificieel ontworpen centrum geen echt centrum kan zijn ? Ook al was het met opzet met het kultuurforum, waarbinnen zich de Philharmonie, de Staatsbiblioteek en de Nationalgalerie situeren, zo gekozen dat dit, door haar ligging dichtbij het oude centrum, en na een eventuele hereniging van Oost en West ook deel zou uitmaken van het echte centrum. Merkwaardig is dat juist deze keuze zichtbaar en voelbaar, een bevestiging is van dit trauma.
Ten vierde zijn er de buurtakties van de laatste 10 jaar,. Buurtakties voor kleinschaligheid en funktiemenging, kwaliteit en leefbaarheid. Terug naar “Stadtbaukunst” in plaats van het in de jaren ’50 gepropageerde “Stadtlandschaft”. Aandacht voor de formele kwaliteiten, voor de historische kontinuïteit en voor de waarde van de publieke ruimten.
Tot slot was er de nood de stad terug nieuw leven in te blazen. Haar dreigende vergrijzing maakte haar rijp voor dringend nieuwe impulsen/.
Al deze facetten doen, onder de sociaal-demokraten, in ’79 IBA ontstaan. Op vijf jaar tijd zou een ambitieus programma worden opgezet dat van Berlijn weer een leefbare stad zou moeten maken… Uiteindelijk zou blijken dat, enerzijds door de formele positie van de IBA en anderzijds door de politieke konstellatie van Berlijn, dit groots opgezet initiatief slechts in deelfacetten geslaagd kan genoemd worden. Ik heb reeds verduidelijkt dat West-Berlijn een eigen senaat en volksvertegenwoordiging bezit. Daarnaast is echter West-Berlijn opgesplitst in 12 Bezirken. Deze randstedelijke gebieden, vroeger autonome voorsteden en na de oorlog tot Bross Berlin gefusioneerd, hebben nog steeds hun eigen burgemeester en hun eigen ambtelijke struktuur. Niet alleen dienden de projekten het traag funktionerend ambtelijk apparaat om alle nivo’s te passeren, op de koop toe bezitten de stedebouwkundige wetten een dermate onoverzichtelijke struktuur en houden zo’n komplekse procedures in dat handelen bijna een totaal onmogelijke zaak geworden is.
De immobiliteit werd dan nog versterkt door de juridische struktuur van het IBA-buro zelf. Een buro zonder enige bevoegdheid, zo blijkt. Grond konden zij niet aankopen, projektontwikkelaars niet aantrekken.
Bij de machtswisseling begin de jaren ’80, van sociaal-demokraten naar christen-demokraten, werden zij bijna helemaal gewipt. Een programma van de sociaal-demokraten steunen?
Gelukkig deden krakersrellen het IBA-initiatief terug herleven, echter met verschuiving van de tijdslimiet : ’84 werd ’87, samenvallend met het 750-jarig bestaan van Berlijn. “Wir argumentieren uns noch kaput” zei iemand op het IBA-buro, een buro met in de aanvang nog 80 mensen in dienst. Van immobilisme gesproken !
Bezwarend was ook het feit dat grote stedelijke deelgebieden nog steeds bedekt waren met oude bestemmingsplannen. Door haar uiterst traag funktionerend ambtelijk apparaat was wijzigen een bijna onmogelijke zaak.
Ook was het IBA sterk afhankelijk van het partikulier initiatief. Er was niet alleen de angst voor een hernieuwde nationalisering zoals kort voor de oorlog gebeurd was, doch is er ook de schaduw van het socialistische oosten die maken dat onteigenen een onoverkomelijke zaak geworden was. Dit alles maakt dat het partikulier initiatief niet zo happig is tot onteigening en tot nieuwbouw.
En tot slot was er het zware protest van de krakers. Vermindering van de overheidssubsidies, het beknotten van de inspraak en de sterkt stijging van de huurprijzen, die vanaf 1990 helemaal aan het toeval overgelaten werden, maakten dat het IBA met een berg onoverzichtelijke problemen gekonfronteerd was.
Interburo streefde naar een weergave van de ideale moderne stad, de stad van morgen. Achteraf bleek dat de stad van morgen slechts de stad van vandaag bleek te zijn. Ook IBA zal een beeld geven van wat slechts vandaag mogelijk is.
Soms doet het opzet van Krier’s Rauchstrasse mij denken aan Le Corbusier’s “Une ville contemporaire” van 1922. Krier’s idee van de “Villa urbane” laat binnenterreinen kreëren die veeleer nieuwe ghetto’s doen ontstaan dan wezenlijk iets te wijzigen aan de straat met haar sociale dimensie, als verbindingselement tussen diverse interstedelijke woongebieden.
Wanneer men echter enerzijds de komplexititeit van problemen, waar IBA voorstond op zijn juiste waarde weet te schatten, en men anderzijds de resultaten ter plaatse gaat bekijken, kan men gerust stellen dat haar opzet, mede dank zij haar forumpositie, hoe dan ook geslaagd kan genoemd worden, ook al is het slechts in zijn deelfacetten. Het verbinden van grote namen van wereldvermaarde ontwerpers aan nieuwbouwprojekten is misschien voor velen pure propaganda. Zij doet echter geen afbreuk aan het feit dat we hier architektuur kunnen ervaren die grote kwaliteiten in zich draagt.

Dirk Manesse

OVERZICHT INTERESSANTE PROJECTEN

Berlin
Gartenstadt “ Am Falkenberg” – Bruno Taut, 1913
Siedlung Freie Scholle – Bruno Taut, 1924-31
Siedlung Schillerpark – Bruno Taut, 1928
Siedlung Britz -Bruno Taut & Martin Wagner 1925-31
Siedlung Eichkamp – Bruno Taut & Max Taut, 1926/29
Siedlung Onkel-Toms-Hütte – Bruno Taut, Häring & Salvisberg, 1926/31
Friedrich Ebert Siedlung – Bruno Taut, 1929/31
Siedlung Stemensstadt – Gropius, Sharoun, Häring… , 1929/31
Wohnstadt Carl Legien – Bruno Taut, 1931
Siedlung Charlotenburg Nord – Hans Sharoun, 1960
Siedlung Interbau Hansaviertel – Gropius, Aalto… , 1957
Siedlung Märkisches Viertel, 1965/68
Siedlung Gropiusstadt, 1965/68
Wonungen Afrikanische Strasse – Ludwig Mies van der Rohe, 1927
Wonungen Wiessensee – Bruno Taut, 1930
Wonungen Prenzlauer Berg – Bruno Taut, 1927
Wonungen Kaiserdamm – Hans Scharoun, 1929
Wonungen Hohenzollerdamm – Hans Sharoun, 1930
Wonungen Stockhomerstrasse – Hugo Häring, 1932
Unité d’Habitation – Le Corbusier, 1958)
Wonungen Zabel-Krüger-Damm – Hans Sharoun, 1970
Wonungen Kottbusser Damm – Bruno Taut, 1910 + Hinrich Baller, 1980
Grosses Schauspielhaus – Hans Poelzig, 1919
Universum Palast – Heinrich Mendelsohn, 1929
Haus der Deutchen metallarbeiter-Verbandes – Erich Mendelsohn, 1930
Stadtbad Mitte – Heinrich Poelzig, 1931
Kirche am Hohenzollerplats – Fritz Höger, 1933
Philharmonie – Hans Sharoun, 1963
Kamermuziekzaal – Hans Sharoun, 1960-80
Museum voor muziekinstrumenten – Hans Sharoun, 1960-80
Neue nationalgalerie – Ludwig Mies van der Rohe, 1968
Staatsbibliothek – Hans Sharoun, 1968
Bauhaus-Archiv – Walter Gropius
Haus Dr. Wiegant – Peter Behrens, 1912
Doppelvilla – Erich Mendelssohn, 1922
Haus Dr. Sternfeld – Erich Mendelsohn
4 Familienhäuser – Neutra & Mendelsohn
Reienhäuser – Wassili & Hans Luckhardt, 1927
Haus Lewin – Walter Gropius, 1928)
Erstes und Zweites haus der gruppe – Wassili & Hans Lockhardt, 1928
Haus des Architekten – Erich Mendelsohn
Wohnhaus in Schmargendorf – Hans Sharoun
Haus Lemke – Ludwig Mies van der Rohe, 1932
Haus Dr. Baenst – Hans Sharoun, 1935
Haus Ziegler – Hugo Häring, 1936
Haus Morhrmannn – Hans Sharoun, 1939
Hoghspannungsfabrik und Montagehalle AEG – Peter Behrens, 1912

Naast het aanbod architektuur zijn er nog een aantal wereldvermaarde museumcomplexen, waarvan hier de belangrijkste

Dahlem
Indische, Islamitische, Oost-Aziatische Kunst, Etnografische Musea (Amerikaanse archeologie, de Zuidzee, Afrika, Zuid-Azië en het Verre Oosten), Skulpturengalerie und Gemäldegalerie.

Charlottenburg
Egyptisch en Antikmuseum

Nationalgalerie
Kunst van de 19de en 20ste eeuw
Altes museumcomplex Karl Friedrich Schinkel (1825)

Museuminsel
Museum van Beneden- en Centraal Azië.

Reisbegeleiding : Dirk Manesse.

Programma

D1

Ost Berlin
Altes Museum – Karl Friedrich Schinkel, 1824

D2

West Berlin – Kulturforum
Staatsbibliothek – Hans Scharoun, 1978
Philharmonie – Hans Scharoun, 1964
Neue nationalgalerie – Ludwig Mies Van Der Rohe, 1968
IBA-projekten – Hans Hollein, Grassi, Robert Krier, Aldo Rossi, Ungers…

D3

Grossiedlungen
Siedlung – Bruno Taut
Siedlung – Walter Gropius
Siedlung – Hugo Häring
Siedlung – Ahrends
Ägyptisches Museum – Friedrich August Stüler, 1855
Schaubühne am Lehniner Platz – Erich Mendelsohn, 1928

D4

IBA-projekten
IBA-projekten – Robert Krier, Herman Hertzberger, Bangert-Schotz, Hans Kolhoff, Owaska, Braun e.a.

D5

Wolfsburg
Heilig-Geist-Kirche und Gemeindezentrum – Alvar Aalto, 1962
Kulturzentrum – Alvar Aalto, 1962
Theater Wolfsburg – Hans Scharoun, 1973