Als je deze strook ziet is het best mogelijk dat onze website niet optimaal functioneert of zelfs niet werkt bij bepaalde onderdelen. Je gebruikt best een recente versie van Chrome, Firefox, Safari of Edge.

Contact | Secretariaat
Martine Pollier
Zandstraat 324, 8200 Brugge
T +32 50 322 420
info@archipelvzw.be

Lezing

Industriële archeologie

Door Adriaan Linters
Vrijdag
24.05 1991
20:30
voormalige scheepswerf 'Beliard*-Murdoch

In samenwerking met:

Media Center Oostende

In al onze steden en gemeenten staan de relicten die getuigen van de nijvere creativiteit en de inzet waarmee onze rechtstreekse voorouders onze welvaart grondvestten. Vlaanderen lijkt doorvoor weinig of geen eerbied te hebben.

In Barcelona bezochten we ook twee oude fabrieken die een nieuwe bestemming had-den gekregen: een park en een school. De volgende archipel-aktiviteit is volledig aan dergelijke recyclage gewijd. Adriaan Linters over Industriële archeologie. De voordracht gaat door op een zeer ongewone lokatie : de oude leegstaande scheepswerven van Beliard-Murdoch te Oostende. Reusachtige hangars als ietwat surrealistisch dekor voor een voordracht.

Met medewerking van het Media Center Oostende, kunnen wij een voordrachtavond aanbieden in een vreemde maar buitengewoon boeiende en sfeervolle lokatie : ex-scheepswerf Beliard-Murdoch.
- vanaf 19 uur onthaal aan de poort.
- gelegenheid tot bezoek van de ex-scheepswerf.
- gelegenheid tot bezoek
- om 20u.30 voordracht in hangar die ter plaatse wordt aangeduid.
- na de voordracht biedt het Media Center een drink aan.
Een avond om absoluut niet te missen !
Aangezien het hier uiteraard om oude verlaten hangars gaat, is aangepaste kledij aangewezen. Na zonsondergang wordt met behulp van fakkels voor een schaarse verlichting van het complex gezorgd, maar let toch een beetje op waar je loopt. Betreden van het complex is op eigen risiko.

Adriaan Linters
° Hasselt, 24.04.1951
- lic. geschiedenis, Nieuwste Tijden (R.U.Gent, 1973) sedert 1971 betrokken bij de ontwikkeling van de industriële archeologie in Vlaanderen en internationaal.
- docent met beperkte opdracht en sekretaris van het ‘Instituut voor Conservatie en Restauratie’ (postgraduaat Hoger St.-Lucasinstituut Gent) en verantwoordelijk voor de kortlopende bijscholingsprogrammatie I.C.R. (w.o. Museumkunde, monumentenzorg, restauratie kunstvoorwerpen e.a.)
- voorzitter Vlaamse Vereniging voor de Industriële Archeologie vzw
- afgev.-beheerder Agora Kultuurprodukties vzw
- zelfstandig onderzoeker en adviseur kultuurkonservering en aldus adviseur bij diverse lokale konservatie- en museumprojekten in Vlaanderen en Nederland; door de Vlaamse Executieve erkend als M.E.R.-deskundige (Milieueffekt-rapportering) inzake monumenten en materieel erfgoed.
publikaties :
Een 100-tal bijdragen in tijdschriften, handelingen en verzamelwerken betreffende monumentenzorg, industriële archeologie en aspekten van het behoud en de valorisatie van het kultureel erfgoed.
Publiceerde diverse brochures en enkele boeken, o.m. :
- ‘Industria. Architecture Industrielle en Belgique. Industriële Architectuur in België. Industrial Architecture in Belgium’ (Luik, P. Mardaga, 1986).
- ‘De wortels van Flanders’ Technology. Industrieel Erfgoed. ‘Industriële Archeologie in Vlaanderen’ (Leuven, Kritak, 1987).

DE WORTELS VAN FLANDERS TECHNOLOGY

Erven wij met eerbied ?
In al onze steden en gemeenten staan de relikten die getuigen van de nijvere kreativiteit en de inzet waarmee onze rechtstreekse voorouders ónze welvaart grondvestten. Vlaanderen lijkt doorvoor weinig of géén eerbied te hebben. Ondanks nationaal en internationaal protest gaan de Kempense steenkoolmijnen één voor één tegen de grond, in Antwerpen werd het Koninklijk Stapelhuis gesloopt, onze molens vervallen zienderogen, van het indrukwekkende Rupellandschap blijft weinig over.
Binnen enkele decennia zal van Vlaanderen enkel een Bokrijkbeeld resteren, of zoals Amerikaanse schoolboeken ooit schreven, een beeld van een ‘rustig en arm gebied van boeren en vissers aan de oever van de Noordzee’.

Industrieel erfgoed
De z.g. ‘Industriële Revolutie’, en de technologische en wetenschappelijke veranderingen die daarop sedertdien volgden, bepalen nog steeds onze manier van wonen, werken, samenleven. Sedert de 18e eeuw werd de produktie in alle sektoren exponentieel opgedreven. Op twee eeuwen tijd werd meer en groter gebouwd dan vroegere generaties ooit hadden durven dromen. Er werden meer produkten aan méér konsumenten gesleten dan ooit gebeurde. Er werd méér energie en grondstoffen verbruikt dan ooit.
Het is opvallend hoe weinig het doorsnee publiek weet heeft van die achtergronden. En hoe weinig belangstelling er bestaat voor de restanten van dit verleden : oude fabrieken en hun installaties, arbeiders¬wijken, de grote realisaties van de burgerlijke bouwkunde en de openbare werken, enz…
Enkele jaren geleden wees een enquête uit dat de eindejaarsstudenten aan onze middelbare scholen de naam van Leo Baekeland (de uitvinder van de eerste kunststof) niet meer kenden, en dat slechts een minderheid Lieven Gevaert wist thuis te wijzen. Vierendeel en Magnel, die respektievelijk een fundamentele bijdrage leverden voor de ontwikkeling van de metaalbouw en het gewapend beton, waren volledig onbekend.
Wij kunnen de restanten van dat industrieel verleden niet zomaar achteloos en ongestraft wegvegen, ‘ausradieren’, omdat zij zowel historische als stedenbouwkundige en architekturale merkpunten zijn voor onze leefomgeving – en omdat zij daarenboven vaak gemakkelijk voor nieuwe en zinvolle bestemmingen aan te passen zijn. De ‘adaptive re-use’ van oude bedrijfsgebouwen is in het buitenland een algemeen aanvaarde praktijk – en leidde er tot kwalitatieve ingrepen in het bebouwde weefsel van steden en dorpen.
We moeten ‘erven’ met eerbied.

Wijzigingen in de ekonomische en technologische struktuur
De industriële maatschappij kenmerkt zich door steeds versnellende veranderingen in de leefomgeving van mensen. Waar vroeger het landschap – én de tradities – aan opeenvolgende generaties een houvast konden bieden, is zulks thans zeker niet meer het geval. Iemand die een stad gedurende tien jaar niet meer bezoekt, zal deze bij zijn terugkomst vaak niet meer herkennen. Vertrouwde beelden, straten en gebouwen zijn verdwenen. De schaal van de stad zelf is vaak verstoord door stedenbouwkundige en architekturale ingrepen, die met het bestaande weefsel geen of onvoldoende rekening hielden.
Vooral nà de tweede wereldoorlog gingen deze ingrepen een eigen leven leiden. De traditionele stad, waar wonen, werken, kopen, ontspanning, onderwijs,… in mekaars omgeving de leefbaarheid van de stad uitmaakten, werd vervangen door een strak-gezoneerde stad, waar alle funkties zich in duidelijk afgescheiden wijken groepeerden. Om van de woonwijk naar de werkwijk, en van daaruit naar de scholen-buurt of het shopping-centrum te gaan was er immers de zaligmakende auto, die langzamerhand in zijn eigen wetmatigheid verstikte.
Daarbij deed zich nog een ander fenomeen voor. Vroeger waren de bedrijven in of in de onmiddellijke omgeving van de stad gevestigd. Grote oude bedrijfspanden die tijdens voorbije decennia opgetrokken waren voldeden niet meer, noch aan de nieuwe produktietechnologieën (waarbij het horizontale transport ging domineren, zodat de moderne bedrijven grote vlakke gebouwen eisten), noch aan de moderne noden van grootschalige aanvoer van grondstoffen en afvoer van produkten. Talloze soliede bedrijfspanden in steden en gemeenten vielen leeg. Terzelfdertijd drukten bedrijfskoncentraties (bv. in de brouwerijsektor) de kleintjes uit de markt, zodat ook tal van kleinere bedrijfsgebouwen afstierven. En tenslotte gingen tal van van oudsher gevestigde bedrijvigheden overkop omdat zij niet meer tegen buitenlandse konkurrentie konden optornen, omdat zij niet langer gegeerde produkten maakten, of omdat hun grondstoffen uit¬geput raakten of niet langer ekonomisch konden gewonnen worden (bv. de vlassektor in de jaren 1960, de steenbakkerijen in de jaren 1970, en thans de steenkoolnijverheid).
De invloed van het wegvallen van deze ekonomische aktiviteit had grote gevolgen. Niet alleen de bedrijfsgebouwen vervielen en lieten een troosteloze indruk na, maar omdat vaak een hele buurt in hun omgeving leefde werd ook deze buurt in verval en verkrotting meegesleept.Sloping van grote oppervlakten in en aan de rand van de agglomeraties bleek geen oplossing, en verergerde het fenomeen meestal. De meeste slopingen gebeurden immers in – of vlak vóór – een fase van neergaande ekonomische konjunktuur, zodat er achteraf geen vervangende bebouwing kwam. Ofwel ontstonden binnen de steden troosteloze ‘sahara-vlakten’ en ‘gruyèrekaas-gaten’ met wilde begroeiing en spontane opstapeling van de afval van onze technologische maatschappij (van oude fietsen en kinderkoetsen tot mosselschelpen), ofwel vormde men deze ruimten om tot parkings of andere steriele ruimten zonder enige belevingswaarde. Slechts in enkele gevallen werden zij door bouwpromotoren die als ‘redders’ ingehuurd werden, aangewend voor eigen gewin, waarbij de voornaamste uitrustingskosten op de gemeenschap afgewenteld werden. Ook andere vervangende bebouwing stelde zijn problemen, omdat de leeggevallen gebieden zich in het hoofd van de planners slechts leken te lenen voor andere mastodont-funkties (zoals administratieve of kulturele centra) die zich niet in de buurt integreerden, terwijl ze de traditionele buurtbewoners weinig ekonomisch perspektief of vervangende werkgelegenheid konden bieden – enkel de overlast van een gekoncentreerde verkeersstroom.

Historische waarde
Deze situaties deden zich voor op een ogenblik dat weinigen zich bewust waren van de historische waarde en van de beeld¬bepalende funkties van deze oude bedrijfsgebouwen. Er werd/wordt dus ongestoord gebroken, geknoeid, vernield zonder inzicht en uitzicht. Ook vandaag nog worden de meeste plannen van achter de tekentafels ontworpen, zonder dat vooraf de vraag gesteld wordt naar de inhoudelijke en de bruikbaarheidswaarde van de bestaande gebouwen en stedenbouwkundige patronen.
In het buitenland is deze faze reeds grotendeels achter de rug. De ervaringen van de jaren ’70 en ’80 deden de overheid, en onder impuls van deze, ook de investeerders, architekten en planners, een andere weg inslaan : deze van de revitalisering van historisch-gegroeide funkties, het hergebruiken van beeldbepalende elementen, het bouwen-in-bestaande-gebouwen. Ook de waarde van de industriële konstrukties van voorbije twee eeuwen werd, mede onder impuls van een aantal belangrijke kongressen (o. m. gepatroneerd door de Raad van Europa) op ruime schaal aanvaard. Oude bedrijfsgebouwen bleken daarbij vaak even belangrijk als kerken en kastelen bij de beleefbaarheid van een historische kontinuïteit van een streek – terwijl het behoud ervan vaak ook een belangrijke verruiming betekende van het regionaal toeristisch aanbod.
Aan Vlaanderen ging deze beweging echter grotendeels voorbij. Omdat overheden en hun administraties zich op deze terreinen niet bijschoolden, en nog steeds geen voeling (willen ?) hebben met de ontwikkelingen in de landen rondom ons.
Dit leidt ertoe dat onlangs de buitenlandse deelnemers aan het VIIe internationaal kongres voor het behoud van het industrieel erfgoed, hun ogen en oren niet kon¬den geloven toe zij bemerkten dat de gemeentebesturen van Eisden en Genk geen oog hadden en geen stappen zetten voor het hergebruik van de imposante mijngebouwen, en de verontwaardiging rees ten top bij bezoek aan de laatste resten van het Koninklijk Stapelhuis in Antwerpen.
Wanneer men met plaatselijke technische diensten en diensten voor stedenbouw praat, en meestal zelfs met deze die voor het Vlaamse Gewest verantwoordelijk zijn voor de ruimtelijke ordening, dan blijkt de beleidsvoering nog te vaak te berusten op voorbijgestreefde ideeën en psychologische weerstanden tegenover het industrieel erfgoed.

Een luxe ?
Het behoud van industriële panden wordt vaak gezien als een nodeloze ‘luxe’, vooral in een regio die reeds een belangrijk historisch patrimonium veilig te stellen heeft. ‘Historische’ waarde wordt nog al te vaak vereenzelvigd met koningen, keizers en prelaten – waarvan het erfgoed dat van de gewone man (arbeider én boer) verdringt of herleidt tot een ongevaarlijk folklorisme of couleur locale… Armoede, arbeid zijn enkel ‘pittoresk’, maar zeker geen historische monumenten. Eventueel kan men de sporen van die geschiedenis wel clean en los van haar kontekst tentoonstellen in een museum, maar dient het tastbare uit de onmiddellijke leefomgeving van de burger weggesneden. Verban daarom de geschiedenis van de mijnwerker tot achter de hekkens van een mijnmuseum, dat van de Gentse textielarbeider naar een textiel¬museum, dat van de Izegemse schoen-maker naar een schoenenkollektie in een schoenmuseum. Dààr is de geschiedenis van werken en vechten van voorbije generaties ongevaarlijk, vaak onwezenlijk, ontastbaar wanneer steenkoolmijnen door grasvelden en pretparken vervangen zijn, textielfabrieken en schoen-ateliers door parkings en parken.
Op het ogenblik dat zich in onze maatschappij opnieuw wijzigingen voor¬doen die de vraag stellen naar de plaats van de mens binnen het produktieproces, en naar de invloed die ekonomische en technische faktoren op ons milieu uitoefenen, is het belangrijk om de getuigenissen van de weg die generaties afgelegd hebben zo konkreet mogelijk als katalysator voor deze vraagstelling aan te wenden. Vlaanderen zal niet bewust het voortouw nemen voor de DIRV (‘Derde Industriële Revolutie in Vlaanderen’, de politieke slogan die rond Flanders Technology gelanceerd werd).

Adriaan Linters

Nabeschouwing
24 mei. Een desolaat, mooi industrieel acropolis van slipways, loodsen, beton- en metaalskeletten. Zonsondergang in de leegstaande scheepswerven van Beliard Murdoch te Oostende…
Een overzichtelijke, boeiende voordracht van Adriaan Linters… De nuchtere architektuur van sobere havenloodsen als dekor, die naarmate het donker werd, en een geãmproviseerde verlichting langs muren en spanten scheerde, grootser en indrukwekkender werd… Een gelegenheidsbar… En een door fakkels uitgestippelde lijn naar de uitgang.
Voor de enscenering van de avond, die een estetische ervaring op zich was, willen we via deze weg nog eens de gastheer Jean-Pierre Cobbaert (Media Center Oostende) bedanken.
Marc Felix

Programma

Met medewerking van het Media Center Oostende, kunnen wij een voordrachtavond aanbieden in een vreemde maar buitengewoon boeiende en sfeervolle lokatie : ex-scheepswerf Beliard-Murdoch.
- vanaf 19 uur onthaal aan de poort. BM is te bereiken vanaf Kennedy-rond¬punt, richting Zandvoorde, Ijzerwegstraat, Cameblinkstraat onder duiker tot Sloepenstraat.
- gelegenheid tot bezoek van de ex-scheepswerf.
- gelegenheid tot bezoek (met de auto groene linten volgen) van de omgeving houtdok en vlotdok met de historische geklasseerde hangars.
- om 20u.30 voordracht in hangar die ter plaatse wordt aangeduid.
- na de voordracht biedt het Media Center een drink aan.