Als je deze strook ziet is het best mogelijk dat onze website niet optimaal functioneert of zelfs niet werkt bij bepaalde onderdelen. Je gebruikt best een recente versie van Chrome, Firefox, Safari of Edge.

Contact | Secretariaat
Martine Pollier
Zandstraat 324, 8200 Brugge
T +32 50 322 420
info@archipelvzw.be

Lecture

Koen van Velsen (NL)

The silence of Architecture
Friday
21.02 1997
20:30

For Koen Van Velzen detachment is in space rather than in things. For the Dutch architectural critics Van Velzen has a reputation as a difficult architect. At first, he is not interested in legitimacy. “About architecture their is nothing to say”

Archipel nodigt in 1997 drie Nederlandse architecten uit.

Drie architecturen die volstrekt ontsnappen aan de praatjes bij de plaatjes. Wars van formalistische expressie of representatie, streven ze niet naar vorm, maar naar inhoud. De drie architecten hebben een zeer verscheiden oeuvre en toch spreken ze elkaar niet tegen. Van hun werk gaat een gemeenschappelijke, fascinerende kracht uit. Hun architectuur spreekt niet in beelden maar in ruimtes, routes, context… Gevels worden huiden, schillen, lagen, schermen… Details, materialen krijgen een nieuwe definitie, een nieuwe inbreng. Schoonheid ligt in reductie, in soberheid, in beheersing… in stilte.

Bij VAN VELZEN in afstandelijkheid (1) in ruimte in plaats van in dingen (2).
Bij ARETS in een ingewikkelde eenvoud van geometrische reducties (3), in dubbele bodems (4), in zwijgende architectuur (5).
Bij VAN BERKEL in extreme neutraliteit (6), herdefiniëring van het detail (6), perspectiefloosheid (7).

De drie Nederlandse architecten laten het soms intellectualistisch Nederlandse ‘onderwijzers-modernisme’ ver achter zich en nemen in het actuele internationale architectuurdebat een belangrijke grensverleggende plaats in, zowel door hun werk als door hun theoretische inbreng. Archipel is dan ook zeer verheugd ze als gast te mogen ontvangen.

In de Nederlandse architectuurkritiek heeft Van Velzen de reputatie van een ‘moeilijk architect’. Vooreerst is hijzelf niet geïnteresseerd in legitimatie. “Over architectuur is niets te zeggen”. (K. Van Velzen in Archis 1991 nr. 9). Bovendien zet hij de architectuurkritiek telkens op een ander been door kort na elkaar zeer boeiende en kwalitatieve gebouwen te realiseren die formeel opvallend van elkaar verschillen. De bibliotheek in Zeewolde (1985-1989) wordt in het Nederlandse architectuur-jaarboek 89-90 van de label ‘laconieke complexiteit’ voorzien… ‘Labyrintische helderheid’.

In het kruisgebouw in Leiden (1989-1991) merkt de architectuurkritiek een omslag in het werk van Van Velzen waarbij ‘een maximale complexiteit is ingeruild voor een ‘optimale eenvoud’ (De Architect 1992-1)… ‘de schoonheid van de soberheid’… ‘de ruimte in plaats van de dingen’.

Na de opening van de bioscoop in Rotterdam (1991-1996) kreeg de kritiek het lastig om die bioscoop nog met de zeven jaar vroegere bibliotheek te linken. ‘Twee publieke gebouwen die op het eerste gezicht niet tot hetzelfde oeuvre behoren’ (De Architect 1996-4). ‘afstandelijkheid… zeer beheerst… voorkeur voor abstractie… zwijgzame tactiele huiden’.

Het lijkt alsof er van het ene naar het andere gebouw wordt gezapt. En toch is er een grote samenhang. Niet de constante herkenbare ‘signatuur’ of ‘een stijl’ is van belang, niet de representatie van ideeën, maar de constante dialectische houding tegenover concrete programma’s en concrete sites.

Het werk van Van Velzen lijkt een continue exploratie van contextualiteit en autonomie van de architectuur. Er is sprake van zeer uiteenlopende programma’s op zeer uiteenlopende sites , en dus ook van zeer uiteenlopende antwoorden. Maar daarnaast lijkt er een steeds verder beheerst onderzoek naar de eigen mogelijkheden van architectuur in zijn autonomie, los van betekenissen. Met architectonische middelen worden ruimtes en gebouwen gemaakt, gepast voor hun functies in dialoog met hun plaats, met een concrete, geschikte sfeer. In dit onderzoek is er evolutie naar een steeds groter belang dat de ruimte (de architecturale én de stedelijke ruimte) krijgt boven dingen. Er is tezelfdertijd een evolutie naar grotere eenvoud en beheersing door reductie en reserve.

De megabioscoop is een moment in die evolutie. Een rustige entiteit in de stad die verkend moet worden. Gevels worden lagen, screens, geheimzinnige huiden die van ver af stil en gereserveerd zijn, en dichterbij uitnodigend openen.
Binnenin begint het pas. De fascinerende verkenningstocht in een spectaculaire zee van ruimte. De weldadige stilte van de architectuur.

In het jaarboek van Nederlandse architectuur 1989-1990 lazen we nog dat Van Velzen de ‘lessen’ van Rietveld en Van Eyck ter harte heeft genomen. Tien op tien, en een bank vooruit! Het lijkt er echter sterk op dat Van Velzen spijts die schoolbanken veeleer een intelligent auto-didact is, voortdurend lerend uit confrontaties van programma’s met sites, gelouterd na vele confrontaties en daarbij voortdurend de mogelijkheden van architectuur bevragend.

In ‘De Architect’ april 95 wordt de architectuur van Van Velzen concluderend (en waarderend) omschreven als ‘een architectuur die in haar nurkse afstandelijkheid wel eens een typische Hollandse traditie zou kunnen continueren’. Het etiket ‘Hollandse traditie’ is gekleefd : onder verstaan de afstandelijkheid van Calvijn tot heden… misschien? Maar zou het blijven kleven? Of is Van Velzen een pragmaticus die kan dichten? Een architectuurregisseur? Een couturier die in Rotterdam ruimtes PVC-overjassen aanmeet ? Een architect zonder woorden? …

Wat er ook van zij, zijn werk lijkt ons eerder aan te sluiten bij het werk van een internationale ‘avant garde’ dan bij Hollandse tradities. Elk label die erop wordt gekleefd valt er overigens weer af… Als ‘moeilijk architect’ is hij dus voorbeeldig. Hij blijft de architectuurkritiek telkens weer een spannende stap voor.

Marc Felix

OVER ARCHITECTUUR IS NIETS TE ZEGGEN
Het beeld wordt steeds belangrijker voor de architectuur. Architecten worden steeds vaker gevraagd om ‘beelden’ te leveren en de architectuur lijkt steeds sterker te worden beoordeeld vanuit het beeld. Deze tendens betekent, naar mijn idee, een reductie van het architectenvak; architectuur-als-ruimtekunst verandert in decor-architectuur. De ruimte dreigt verloren te gaan als ook de architect toegeeft aan de verleiding van het ‘beeld’. Over architectuur is niets te zeggen, architectuur is niet uit te spreken of af te beelden, ze bestaat alleen in de ervaring. Moderne architectuur is de poging om de ruimte op een bepaalde manier te beheersen. Hiertoe beschrijft de architect ‘dingen’; in tekeningen en bestekken ligt vast hoe de ‘dingen’ de ruimte gaan bepalen. De architect slaagt als ‘de dingen’ de ruimtelijke bedoelingen van de architect uitspreken. Architectuur brengt dus niet ‘dingen’ voort, maar vooral ruimte. De begrenzingen van ruimte zijn afbeeldbaar en beschrijfbaar, de ruimte zelf is dat bijna niet. Ruimte bestaat alleen in de beleving. De ruimte die de architect probeert te presenteren verschilt fundamenteel van die van de schrijver of fotograaf; zij kunnen de ruimte alleen re-presenteren met woorden en foto’s. In de wereld van de ‘beelden’ bestaat alleen het benoembare en afbeeldbare, de ‘media’ zijn onuitputtelijk in het verlangen naar meer woord en beeld. Er wordt niet gevraagd naar een ervaringsarchitectuur. De ‘media’ kunnen ruimte nooit presenteren, ze presenteren alleen de afgebeelde ruimte; niet de ervaring of beleving van bijvoorbeeld de ruimte in een Griekse tempel wordt gepresenteerd, maar slechts de afbeelding van die ruimte : het beeld van de tempel. De bedreiging die de ‘presentatie’ van ruimte in ‘beelden’ voor de architectuur inhoudt, wordt nu duidelijk : ook de architectuur zelf wordt ‘plat’. Omdat er steeds minder wordt gevraagd naar de essentie van ons vak, namelijk de ervaring van ruimte en de architecten anticiperen op de vraag naar ‘beeld’, wordt de architectuur ontdaan van ‘diepte’ : architectuur wordt ‘beeld’-taal. Het resultaat van de veranderde vraag die de architecten gesteld wordt, wordt nu overal om ons heen zichtbaar. Er lijkt een vakgebied te ontstaan dat zich architectuur noemt maar eigenlijk decorbouw is; bouw van het platte, het benoembare en afbeeldbare. Architecten worden decorbouwers, plaatjesmakers, praatjesmakers.
Als de architecten blijven ingaan op de vraag naar ‘beeld’ zal de essentie van ons vak verloren gaan.

Koen van Velsen
uit Archis 1991 nr.9

Programme

Actuele architectuur in Nederland

KOEN VAN VELZEN: op 21 Februari 1997
WIEL ARETS: op 21 Maart 1997
BEN VAN BERKEL: op 25 April 1997