Als je deze strook ziet is het best mogelijk dat onze website niet optimaal functioneert of zelfs niet werkt bij bepaalde onderdelen. Je gebruikt best een recente versie van Chrome, Firefox, Safari of Edge.

Contact | Secretariaat
Martine Pollier
Zandstraat 324, 8200 Brugge
T +32 50 322 420
info@archipelvzw.be

Lezing

Het architectuurdenken van Christian Norberg-Schulz

Door Raf De Saeger
Woensdag
04.04 1990
20:00

Christian Norberg-Schulz (Oslo) is een monument in de architectuurtheorie en de wetenschappelijke benadering van architectuur. De aandacht voor de theoretische ontwikkeling toetst norberg-Schulz permanent met de geschiedenis van de architectuur.

Christian Norberg-Schulz (Oslo) is een monument in de architectuurtheorie en de wetenschappelijke benadering van architectuur.

Hoe algemeen en theoretisch een ontwerper een architectonisch probleem ook moge gesteld hebben, steeds zal de praktische nood van het realiseren invloed hebben op het project. Zo is o.a. De keuze van het materiaal, hoe poëtisch ook bedoeld, van onmiskenbaar belang in het opbouwen en realiseren van een ontwerp.

Ik raak hier niet zomaar toevallig het probleem van de keuze van het materiaal aan. Immers, het woord materiaal, dat etymologisch verwant is met het woord mater, refereert naar de menselijke behoefte voor geborgenheid, tederheid en ruimtelijk beschutting dat in het moeder-archytype vervat zit. De mens wordt daarbij op directe wijze geconfronteerd met dat schijnbaar ondefinieerbare, met die dingen die blijkbaar thuishoren in de wereld van dromers dichters en filosofen. En toch, toch werden deze dingen op een bepaald ogenblik zeer duidelijk omschreven en besefte men plots dat zij met het wezen van ons menselijk zijn te maken hebben. De bewustwording van deze schijnbaar ongrijpbare kwaliteiten brengt ons tot een heel bijzondere kijk op de dingen. Dat wordt bestudeerd in de fenomenologie, een discipline doe met Husserl haar intrede deed in het Westerse denken. ‘Wij moeten terugkeren tot de dingen zelf!’ zegt hij en het is deze uitspraak die ook later inspirerend zal werken op het begrijpen van de architectuur als fenomeen.


Christian Norberg-Schulz gaf niet zomaar toevallig zijn, volgens mij theoretisch meesterwerk, Genius Loci als ondertitel mee: Towards Archipel Phenomenology of Architecture’. Dit werk vertegenwoordigt een scharniermoment in de ontwikkeling van zijn theoretisch werk. Zo begon hij in ‘Intentions in Architecture’ (1965) een taal op te stellen van waaruit de methodiek van het ontwerpen wordt geanalyseerd. Maar hij ging daarmee ook verder, hij ontwikkelde een architectuurtheorie waarin de onmiddellijk ervaarbare wereld van vormen en technieken slechts als een onderdeel van de architectonische beleving worden beschouwde.

Zijn tweede theoretisch werk ‘Existence, Space & Architecture’ (1971) geeft ons het begrip waarmee dat schijnbaar ondefinieerbare, maar dat noodzakelijk toevoegende, wordt omschreven. Hij spreekt over de existentiële ruimte en wij zien hoe voor het eerst de werken van Bachelard, Bollnow, Merleau-Ponty en Heidegger bijzonder inspirerend werden wanneer er nagedacht wordt over architectonische ruimten. Het denken van Heidegger zal het verdere werk van Norberg-Schulz blijven inspireren, zoals dat nadrukkelijk aanwezig is in zijn volgende werk ‘Genius Loci’ (1979).

De identiteit van de plak, het zoeken naar de geest van het landschap, het zijn immers woorden die bijna letterlijk terug te vinden zijn in Heideggers ‘Bauen, Wohnen und Denken.’. En toch brengt Norberg-Schulz een aantal begrippen terug samen die in de noodzakelijke ontwikkeling van een architectonische taal van essentieel belang zijn. In zijn boeiend essay ‘Kahn, Heidegger and the Language of Architecture’ (1979) ordent hij de structuren van topologie, typologie en morfologie. In zijn recenter werk ‘The Concept of Dwelling’ (1985), Roots of Modern Architecture’ (1988) en in zijn inleidingen tot het werk van Botta (1984) en Boffil (1985) herhaalt hij telkenmale het belang van de erkenning van de kwaliteiten in het landschap, in de plet waar architectuur ontstaat.

De aandacht voor de theoretische ontwikkeling toetst norberg-Schulz prmanent met de geschiedenis van de architectuur. Zijn meesterwerk op dat vlak is de publicatie van ‘Meaning in Western Architecture’ (1974) dat voorafgegaan wordt door zijn historisch belangrijke werken ‘Kilian Ignaz Dientzenhofer’ (1968), ‘Baroque Architecture’ (1971) en Late Baroque Architecture’ (1971). Van onmiskenbaar belang in het werk van Norberg-Schulz is zijn aandacht voor elke vorm waarin architectuur zich manifesteert. Zo heeft hij een bijzondere bijdrage geleverd tot de ontsluiting van de volksarchitectuur voor het vaak academisch kader waarin architectuur besproken wordt. ‘Stav og Laft’ (1969) en zijn inleiding tot ‘Wooden Houses in Europe’ (1979) geven een duidelijk inzicht in het belang dat dit heeft in het ruimer kijken naar het fenomeen architectuur. Daarmee bevestigt hij slechts wat Husserl hem voorhield ‘tot de dingen zelf moeten wij terugkeren!’ het is zijn geloof in een authentiek beleven van architectuur.

Raf De Saeger (°1951)
⁃ architect 1977, Sint-Lucas Brussel
⁃ doctor ingenieur, 1985, Universiteit Oslo
⁃ 1976-1977: seminaries aan het Norsk Institut i Roma o.l.v. Chr. Norberg-Schulz en H.P.L’Orange
⁃ 1978-1985: staatsstipendiaat, later assistent en medewerker aan de Universiteit te Oslo o.l.v. Norberg-Schulz
⁃ sinds 1978 verbonden als assistent aan de architectuurinstituten Sint-Lucas te Brussel en Gent
⁃ sinds 1985 voorzitter van de European Vernacular Group met zetel Oxford University
⁃ organisatie van symposia:
⁃ 1987: Wooden architecture in China, Japan, Finland & Russia met Werner Blaser (Bazel)
⁃ 1988: Houten kerken in Moranië, Bohemen, Slovakije
⁃ 1988: The architectural personality of the British Isles met P. Smith (Wales)
⁃ 1990: in het kader van het Festival van Vlaanderen: The Nordic Lights: Noorse hedendaagse architectuur (vanaf september 1990 te Brussel).