Als je deze strook ziet is het best mogelijk dat onze website niet optimaal functioneert of zelfs niet werkt bij bepaalde onderdelen. Je gebruikt best een recente versie van Chrome, Firefox, Safari of Edge.

Contact | Secretariaat
Martine Pollier
Zandstraat 324, 8200 Brugge
T +32 50 322 420
info@archipelvzw.be

Lezing

Deens Modernisme

Door Ole Wedebrunn (DK)
Vrijdag
21.04 2006
20:30
VLM-zaal
Velodroomstraat 28
8200 Brugge
België

Met de steun van:

Flemming Lassen en Arno Jacobsen hadden in 1919 net hun klassieke opleiding voltooid, maar deelden nu een droom met de Europese avant-garde architectuur waarin technologie en wetenschap in staat zijn om lichaam en geest los te laten in open, verlichte ruimtes die inspelen op de stand van de zon.

Ole Wedebrunn is professor aan de Royal Academy of Fine Arts van Kopenhagen en voorzitter van het Docomomo Specialist Committee on Technology. Hij publiceerde verscheidene boeken en artikelen over de architectuur, het materiaalgebruik en de technologie van het Modernisme (uitgever van het boek Docomomo Scandinavia – Vision and Reality en de cataloog Eastern Cemetery, tentoonstelling over de begraafplaats van Sigurd Lewerentz). Ole Wedebrunn zal een uiteenzetting geven over de Deense Modernisten (o.a. Kay Fisker, Arne Jacobsen, Jørn Utzon en Sigurd Lewerentz) in het kader van de reis naar Kopenhagen en Malmö van mei 2006.

“Eigenlijk was het grotendeels als grap bedoeld,” zei Arne Jacobsen jaren later over zijn en Flemming Lassens bijdrage aan de tentoonstelling Het huis van de toekomst tijdens het Forum van 1919. Lassen en Jacobsen hadden net hun klassieke opleiding voltooid, maar deelden nu een droom met de Europese avant-garde architectuur waarin technologie en wetenschap in staat zijn om lichaam en geest los te laten in open, verlichte ruimtes die inspelen op de stand van de zon. De materialisatie van buitenlandse trends door Lassen en Jacobsen was absoluut modern en deed een generatie jonge Deense architecten hunkeren naar nieuwe internationale ideeën. In 1927 gaf Poul Henningsen het licht van de witgloeiende lamp vorm. Hij streefde ernaar datgene in wetenschappelijke termen uit te drukken wat hij als juist en correct aanvoelde en stuurde erop aan dat de vorm niet uit esthetische principes moest ontstaan, maar zou groeien uit diepgaande, rationele studies omtrent functie. Zo zijn Henningsens lampen universele producten geworden. Zij belichamen de visie dat de meest bijzondere eigenschap van Deens Design een samenvloeisel is van inhoud en expressie.Vanuit Europees standpunt gezien hadden Denemarken en de andere Scandinavische landen nog geen naam gemaakt als architectuurlanden bij uitstek, maar de tentoonstelling van Stockholm in 1930 bracht hier verandering in.

Erik Gunnar Asplund gaf moderne architectuur een ongeziene lyrische interpretatie en een aantal paviljoenen en tentoonstellingsgebouwen etaleerden moeiteloos een poëtisch en elegant alternatief voor de droge objectiviteit van het Bauhaus en de dogmatische geometrie van De Stijl. Alvar Aalto nam meteen Asplunds ideeën over en talrijke Deense architecten kwamen dat jaar van Stockholm terug met een overvloed aan nieuwe ideeën. Hieronder bevond zich ook Vilhelm Lauritzen die de Academie had doorlopen van 1914 tot 1921 en die dankzij opgravingen in Griekenland danig onderlegd was in het Classicisme. Lauritzens vroege werk is trouw aan deze idealen, maar na zijn bezoek aan Stockholm veranderde zijn architectuur drastisch en in 1930 werd hij een van de leidinggevende figuren in moderne architectuur. Net zoals Poul Henningsen was gefascineerd door nieuwe technieken, bleek ook Lauritzen geboeid door de enorme technische eisen in gebouwen, in het bijzonder door gewapend beton. Finn Juhl was een van Lauritzens werknemers en een groot deel van het interieur van het Radiohuset –Lauritzens belangrijkste creatie- is van zijn hand. Juhl was opgeleid als architect in 1931, maar heeft vooral de Deense meubelkunst wereldfaam bezorgd.

Voor Arne Jacobsen waren de dertiger jaren een heel productieve periode zonder verstrikt te raken in publieke debatten of acties van de Academie. Alleen of met wisselende partners, concentreerde hij zich op ontwerpen en bouwen. Zijn levenswerk of ‘de witte stad aan het water’ ontvouwt zich met meesterlijke elegantie net buiten de Deense hoofdstad, naast zijn befaamde strandfaciliteiten en woningkettingen uit de vijftiger en zestiger jaren. Jørn Utzon, Halldor Gunnløgssen en Erik Christian Sørensen maakten deel uit van de groep jonge architecten die naar Stockholm vluchtten tijdens de tweede wereldoorlog. Hun ballingschap bracht hen in nauw contact met de Zweedse architectuur die het licht als scheppend element en het samenspel tussen landschap en gebouw naar voren schoven als belangrijkste architecturale elementen. Onder hun blijvende indrukken kan de architectuur van Ragnar Østberg, Gunnar Asplund en Sigurd Lewerentz worden gerekend. Tegen het einde van de jaren veertig, keerden de jonge Deense architecten zich naar de Verenigde Staten voor nieuwe impulsen. In een aantal eengezinswoningen van architecten zoals Richard Neutra, Rudolph Schindler en Ray & Charles Eames, ontdekten zij nieuwe expressiemogelijkheden.

Geïnspireerd op Le Corbusiers vormentaal, ontwikkelde Mogens Lassen architectuur als een lyrisch kader voor een modern, poëtisch bestaan. Zijn belangrijkste werk is een ongebruikelijk huisvestingsproject van individuele woningen uit 1935-1943 op de plaats van het voormalige Christiansholm Fort in Klampenborg. Vele van deze huizen zijn gebaseerd op Le Corbusiers vijf punten voor een nieuwe architectuur.Deze ontwikkeling ligt in de lijn van de heldere architectuur van Kay Fisker vanaf 1910. Zowel door eigen werk als door zijn onderricht aan de Academie, heeft Fisker een enorme bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van nieuwe woontypologieën voor appartementsgebouwen. De ritmische opeenstapeling van bouwvolumes en de informele ontmoeting tussen gebouw en omgeving, samen met een warm materiaalgebruik en detaillering, dragen bij aan de ontspannen sfeer die sindsdien synoniem was voor de beste Deense woningbouw. In 1952 vatte Kay Fisker zijn werk samen onder de noemer ‘functionele traditie’, als een universele moderne architectuur gebaseerd op anonieme bouwculturen. Deze benadering volgde uit Jensen-Klints bewondering voor Scandinavische architectuur en zijn oproep om architectuur te democratiseren door de herontdekking van verloren connecties met traditie. Zoals Jensen-Klint het mooi verwoordde in 1909: “Repetitie creëert perfectie in alledaagse dingen, vernieuwing perfectie door de eeuwen heen.”

Dominique Pieters