Als je deze strook ziet is het best mogelijk dat onze website niet optimaal functioneert of zelfs niet werkt bij bepaalde onderdelen. Je gebruikt best een recente versie van Chrome, Firefox, Safari of Edge.

Contact | Secretariaat
Martine Pollier
Zandstraat 324, 8200 Brugge
T +32 50 322 420
info@archipelvzw.be

Lezing

Tuinkunst: een visie op vrije ruimte

Door Christian Vermander
Dinsdag
22.04 1986
20:30
'De Nocturne'
8200 Sint-Andries Brugge
België

Wanneer er een zeker basisniveau van materiële welstand aanwezig is, dat de primaire levensnoden van de mens bevredigt, kan de interesse voor de kringloop van de natuur, de vermenigvuldiging en ordening van planten, los van elke behoeftebevrediging, toenemen. Daarmee is dan de eerste stap gezet naar de uitbouw van de tuinkunst.

WAT IS TUINKUNST ?

Volgens Derec Clifford in “ History of Garden Design “ is de geschiedenis van de tuinkunst samen te vatten als het groeiproces van de mensen om hun omgeving een inhoud te geven, die uitstijgt boven het strikt materiële.
Wanneer er een zeker basisniveau van materiële welstand aanwezig is, dat de primaire levensnoden van de mens bevredigt, kan de interesse voor de kringloop van de natuur, de vermenigvuldiging en ordening van planten, los van elke behoeftebevrediging, toenemen. Daarmee is dan de eerste stap gezet naar de uitbouw van de tuinkunst.
De tuinkunst heeft vele raakvlakken met andere wetenschappen, maar haar verwantschap met de toegepaste landbouwwetenschappen primeert duidelijk.

In historisch perspektief, moet kunst steeds beschouwd worden in samenhang met de tijd waarin ze ontstaan is.
De tuin, om het even waar en wanneer hij gekreëerd is, is een resultante geweest van de toen geldende tijdsgeest, levenswijze, topografie en klimaat. Hieruit volgt dat de omvang, proporties en inhoud van de tuinen, die doorheen de eeuwen toto op de dag van vandaag bewaard zijn gebleven ,veranderingen hebben ondergaan onder invloed van de wisselende tijdsidealen.
Ondanks het projekteren van de tuinkunstgeschiedenis in een ruim sociaal, ekonomisch en kultureel kader, blijft het moeilijk te begrijpen hoe en waarom de Europese tuinkunst welbepaald 3 hoogtepunten beleefde; namelijk in Italië rond 1500, in Frankrijk rond 1600 en in Engeland omstreeks 1700. het zijn deze 3 hoogtepunten die de impuls hebben gegeven om de tuinkunst een plaats toe te kennen temidden van de SCHONE KUNSTEN.
Keren we echter terug naar het wezenlijke van de tuinkunst. tuin(kunst) werken en bouw(kunst)werken staan letterlijk en figuurlijk nauw bij elkaar, zodat de tuinkunst bij een eerste oppervlakkige beschouwing als een onderafdeling van de architektuur kan overkomen. Is dit eigenlijk wel zo ?
Bouwkunst is in zijn soort statisch-drie-dimensioneel : lengte, breedte en hoogte. In de tuinkunst daarentegen is er nog een vierde dimensie aanwezig, die de vorig 3 beïnvloedt. Namelijk door het gebruik van plantenmateriaal, met zijn inherente jaar- en levensritmen, heeft er kontinu een verandering plaats van de vorige 3 dimensies.

LIGT IN DE TUIN DE EERSTE VORM VAN ARCHITEKTUUR

De tuin is zo oud als de mensheid zelf. Reeds de bijbel verhaalt ons dat Adam en Eva woonden in de Tuin an Eden, die zou gelegen zijn tussen Eufraat en Tigris.
Etymologisch gezien, komt de benaming “tuin” van het oud-germaans woord “tun”, wat oorspronkelijk de naam van de afsluiting rond een stuk grond was. Deze afsluiting of omheining diende om het terrein te beschermen.
Later werd de benaming “tun” ook gebruikt voor het omsloten gebied zelf.

De verschillende wijzen, waarop dit terrein bewerkt werd in uiteenlopende wereldstreken, liggen merkwaardig nauw bij elkaar.
De ontvloeiingsgrachten van bij ons doen denken aan de bevloeiingsgreppels (irrigatiesystemen) van de Babyloniërs.
Onze noorderburen bouwen dijken (voor de noodzakelijke beheersing van het water omdat het land lager ligt dan de zeespiegel) en winnen land in van de zee voor de uitbreiding van de akker-en woonbouw. Bewoners van bergstreken, o.a. De Moeselwijngaarden en de Filipijnse rijstvelden, vergemakkelijken de akkerbouw door de aanleg van terrassen, wat de bevloeiing van het terrein verzekert.
Het ontstaan van de tuinkunst in wijdverspreide streken wordt gekenmerkt door dezelfde uitgangsgedachten : het beschermen van het terrein, het zorgen voor de bevloeiing van het terrein in streken met weinig neerslag en het aanleggen van afvloeiingssystemen in streken met teveel regenval, het vergemakkelijken van de bewerking van het land; kortom, het produktief maken van het terrein.
De irrigatiekanalen met hun verfrissend, rustwekkend en weerspiegelend karakter van het water zijn later waarschijnlijk geëvolueerd tot vijvers. Rond deze waterbekkens werden eerst vruchtbomen geplant, later palmbomen (schaduw) en nog later werden er sierbomen en aromatische en geneeskrachtige kruiden rond geplaatst. In en rond de bassins kwamen ook fonteinen, het geheel werd steeds met muren omringd.

Dit bondig geschetst evolutieproces is een belangrijk verrekpunt in de geschiedenis van het tuingebeuren.

Is het niet de moeite waard om even stil te staan bij de gelijkenis tussen het bovenste gedeelte van de Korinthische zuil met bladornamenten, die de architraaf van vel Griekse tempels ondersteunt en het bladerdak van palmbomen ? En gelijken de Moorse zuilengangen in de leeuwentuin van het Alhambra in Granada niet heel sterk op bij elkaar staande dadelpalmen ?

STIJLEN

De tuinen in Voor-Azië, Griekenland, het Romeinse Rijk en de Middeleeuwen hebben elk specifieke kenmerken; zoals de bevloeide gebruikstuin in Perzië, (‘Paradiso’ genaamd), de daktuinen bij de koningsburcht in Babylonië, de Romeinse atriumtuin met bassin en potplanten, zoals we die nog kunnen bekijken in Pompeï, de kloostertuin, het doolhof en de ‘Liebesgarten’ uit de Middeleeuwse periode. Nochtans hebben ze ook enkele kenmerken gemeenschappelijk. Het uitgangspunt van de tuin was zijn gebruiksfunktie, getuige daarvan is de aanwezigheid van vruchtbomen en genees- en keukenkruiden. Een ander element was dat de tuin, tot dan toe, steeds omgeven was met muren.
Met de Renaissance begint een nieuwe mijlpaal in de Europese tuinkunstgeschiedenis. Zowel de Renaissance-stijl als alle andere stijlen tot en met de Cottagestijl zijn een reaktie of verdere uitwerking geweest van of op het voorgaande.

RENAISSANCE

Vanaf de 15° en 16° eeuw verliezen pausdom en keizerschap aan invloed. Zoals reeds vermeld, veranderingen in de kust gaan samen met veranderingen in het maatschappelijk en geestelijk leven.

Kenmerken van de Renaissancetuinen :
⁃ opbouw uit stramien van symmetrisch omsloten vierkanten
⁃ alle assen zijn gelijkwaardig en zonder verband met de gebouwen
⁃ de schaal van de tuinen is klein.

Bekend zijn de tuinen bij Villa Carregi (1440) en bij Villa Madarna (1517), ontworpen voor de Medici’s en de tuin bij de Villa a’Este (Tivoli) in Italië.
In Frankrijk is de tuin van Blois aan de Loire (Koningsslot) bekend, alsook de tuin van de Tuillerieën en die van het kasteel Villandry nabij Tours.
In Engeland is ‘Hampton Court’ bekend (paleis met tuinen). Rond de 16°eeuw ontstonden ook de botanische tuinen (Oxford en Wimbleton).
In Oostenrijk is het Park Hellbrun bekend te Salzburg.

BAROK

Kenmerken van de Barok-tuinen :
⁃ de tuin is opgebouwd uit ruimten die zich verhouden als ¾ of 3/5
⁃ het accent ligt op de hoofdas
⁃ de ruimten zijn aansluitend bij het gebouw
⁃ omsloten parterres tweezijdig symmetrisch
⁃ versierelementen op de kruispunten van de assen
⁃ steeds grotere schaal van de tuinen.

Bekend zijn de tuinen bij Villa Aldobrandini te Frascati (1598), bij Villa Borghesa (1618) en nabij Isola Bella (Lago Maggiori 1650) in Italië.
In Frankrijk bereikte de barok zijn hoogtepunt onder Lodewijk XIV, vooral dankzij de tuinarchitekt André le Nôtre (1613-1700).
Bekend zijn de tuinen van Vaux-le vicomte (nabij Melun), van Versailles (ontworpen in 1662 over ongeveer 6.000 ha) en van Chantilly (1663-1671).
Verder zijn bekend : de slottuin van Karlsruhe in Duitsland, Schönbrunn te Wenen in Oostenrijk, Drottingholm in Zweden en Hampton Court, dat later veranderd werd in Barokstijl in Engeland. In België is de tuin van Beloeil bekend, die in 1636 werd ontworpen (120 ha – deze tuin heeft wel aan de noord en noordwest-zijde een gedeeltelijke anglo-chinese aanleg).

ROCOCO

Kenmerken van de Rococo-tuinen :
⁃ de kenmerken van de Barok-tuinen blijven doch de versieringselementen gaan overheersen
⁃ de broderievakken gaan allerlei vormen aannemen.
In de meeste landen lopen Barok en Rococo ongemerkt in elkaar over.

LANDSCHAPSSTIJL

Vooral in Engeland ontwikkelt zich een ‘landschapsstijl’ rond het begin van de 18° eeuw. Deze stijl is o.a. Beïnvloed geworden door de opkomst van de industrialisatie en de zelfverzekerdheid van de mens, die de natuur zelfs wil verbeteren.

Kenmerken van de Landschapsstijl :
⁃ het huis behoort hoog geplaatst te zijn
⁃ grasvelden worden hol gelegd
⁃ water wordt in de vorm van een stroom aangelegd
⁃ de ruimen zijn ellipsvormig en worden omsloten door bosranden en verspreide boomgroepen
⁃ nabij het huis is de aanleg rechtlijnig, verderop meer landschappelijk.

Bekend zijn de tuinen van Stowe, begonnen in 1690, van Rousham, begonnen in 1737 en van Stourhead (1741) in Engeland.

ROMANTIEK

Aan het einde van de 18° eeuw en het begin van de 19° eeuw verdwijnt het absolute koningschap (o.m. Door de Franse Revolutie). Het heersende maatschappelijke leven manifesteert zich ook in de tuinaanleg.
Als belangrijke maatschappelijke keerpunten stippen we even aan :
⁃ uitbreiding van kennis -o.m. op het vlak van de sterrekunde, plantenmateriaal, enz. -kontakten met China en Japan (symbolische landschapsstijl)
⁃ verlies van koncentratie op één persoon of één punt (ook in de tuinen)
⁃ het ontstaan van wereldsteden.

Kenmerken van de Romantische tuinen :
⁃ de Romantische tuin is een aaneenschakeling van stemmingsbeelden (soms majestueus, soms pittoresk, nu een rustiek, kan weer melancholisch, enz.)

Bekend zijn het pak van Monceau en het park van Butte Chaumont, beide te Parijs en het Kewgardens te Londen.

COTTAGE-STIJL

Als reaktie op de chaos van stijlen in het midden van de 19° eeuw ontstaat een nieuwe stijl, waarbij getracht wordt om zich volledig van het verleden los te werken. Vooral Engelse (tuin)architekten streven dit na door terug te grijpen naar het oude handwerk en het gebruik van eenvoudige materialen. Dit meende men te vinden in het boerenhuis (=Cottage).
In de Cottagetuin zocht men naar ruimten met een eigen bestemming (moestuin, siertuin, boomgaard, werkruimte, e.d.) . Bij de bibliotheek ontstaat een ‘altijd groene tuin’, een bloementuin bij de woonkamer, een rozentuin bij de eetkamer, een moestuin bij de keuken enz. de afzonderlijke tuintjes zijn zoveel mogelijk symmetrisch en door een haag omsloten.

Er ontstaat een duidelijke scheiding tussen de partikuliere tuin (bloemenhof) en het stadspark (grote ruimten met bloemen en dekheesters). Tot omstreeks 1939-1940 wordt op vele manieren verder ontworpen naar de landschapsstijl en Cottagetuin.

Bekend zijn in Engeland Sissinghurst van Saxville West, op het kontinent Parc Floral des Moutiers van Sir Edwil Lutyens te Varenville (Dieppe).

HUIDIGE TUINARCHITEKTUUR

Gaudi heeft ons met de realisatie van het Guellpark te Barcelona in Spanje, een voorbeeld gegeven van een grillige, maar toch bedachte vormgeving. De Brasiliaan Burle Marx, een plastisch kunstenaar, is vooral bekend geworden wegens zijn verweven lijnenspel en subtiele kleurschakeringen.
Tussen de 2 Wereldoorlogen in, heeft de Belgische architekt en stedebouwkundige louis Van der Swaelmen (1883-1929) o.m. De idee van de tuinsteden prachtig gerealiseerd in o.a. ‘Le Logis’ te Bosvoorde.

Na de II° Wereldoorlog is onze geïndustrialiseerde maatschappij in een stroomversnelling terechtgekomen, die zonder twijfel ook de tuinarchitektuur in al zijn facetten, en voornamelijk de technische, ingrijpend heeft beïnvloed. Nog nooit is de (tuin)architektuur zo kompleks geweest, zoals dat vandaag het geval is.
Stijlen en ideeën dolen door elkaar. Men treft zowel neo-klassicistische, postmodernistische als victoriaanse vormgevingen aan. Romantische, formele en ekologische gedachten spelen op elkaar in. In realisaties kan men zowel zuivere vormen vol eenvoud terugvinden, alsook barokbeladen ideeën die wartaal uitspreken. Is onze (tuin)architektuur een overgangsarchitektuur ?

Zolang het tuingebeuren beperkt blijft tot het versieren van onze buitenruimten (wat teveel) gebeurt) kan men m.i. Niet van tuinkunst spreken. Het tuingebeuren wordt pas TUINKUNST wanneer het een achterliggend idee, een diepere inhoud, een ziel, met zich meedraagt.

Piaget, een Zwitsers epistemoloog van het begin van deze eeuw, schrijft dat de betekenis van ons doen en laten, de symboliek die in onze vele handelingen schuilt, het essentiële en meest omvattende is, dat inhoud geeft aan onze akties. Deze kerngegevens blijven ook het langst in het geheugen gegrift.

Meer en meer merkt men dat voor de modale, hedendaagse mens de momentane, geluksbeleving primeert, m.a.w. Dat de ‘hier-en-nu’ gedachte het belangrijkst wordt. Bij het gebruik van plantenmateriaal moet men echter bedenken dat planten pas na lange tijd hun eigenlijke waarde bereiken en hun pracht uitstralen. Tuinarchitekten van nu en toen ontwerpen in feite voor hun achterkleinkinderen.

Zoals altijd reeds het geval is geweest, streeft men ook de dag van vandaag naar vernieuwing. Deze vernieuwingsdrang uit zich o.a. in het gebruik van vlugger groeiende planten en ruim verbreide funktionele gedachtengang om optimale efficiëntie gebruiksruimen te kreëren;
vaak wordt ‘het schone’ ondergeschikt aan het funktionele en vervaagt en verwatert in vele gevallen.

Men kan zich de vraag stellen of men de ganse evolutie van de tuinkunst, van de tuinkunst van toen, waarbij stijlen een uitwerking van of een reaktie op elkaar waren, tot en met de tuinkunst van nu, niet kan typeren met het volgende gezegde : ‘zoals de zon de bloemen kleurt, zo kleur de kunst het leven’.

BIBLIOGRAFIE
- ‘Havekunsten i Kulturhistorisk Belysning’ door Georg Boye – DSR Forlag, Kopenhagen.
⁃ ‘Historische Tuinarchitektuur’ onuitgegeven tekst door Arend Jan Van der Horst.

EEN VISIE OP DE VRIJE RUIMTE

“Ik twijfel er geen ogenblik aan : het makkelijke verkeer, de absolute veiligheid, het wonen midden het groen, met parken en sportgelegenheden aan de voet van de komplexen, de goede verlicht woningen, de doelmatige uitrusting, de zon in de vertrekken, de terras- of daktuin bij iedere woning, dat zal elke bewoner mogen beleefd hebben en daardoor inzien hoe diep dit in zijn leven kan ingrijpen, hij zal meer dan nu gaan ervaren hoe de prettige stemming van zijn woning, van de omgeving ervan, hem er als vanzelf zal toe brengen zich te gaan bemoeien met de geestelijke zijde van zijn leven.”
uit “Indien ik dictator was” 1937
Huib Hoste

De vrije ruimte waarvan sprake is in dit exposé, definieer ik als volgt : buitenruimte of ruimte die “GEEN DAK BOVEN HET HOOFD” heeft.
Deze ruimte vormt in de architektuur het werkterrein van o.a. Tuin- en landschapsarchitekten.
Deze meestal groene omgeving wordt naast zijn gebruiksfunkties eveneens nader gekarakteriseerd door wat men als gebruiker van deze ruimte kan beleven, ervaren of ondergaan.
Deze individuele gevoelswaarden worden beïnvloed door de totale maatschappelijke kontekst : door historische, kulturele, sociologische en op grotere schaal ekonomische en politieke faktoren.

Men mag echter niet vergeten wat men nu architekturaal gezien “vrije ruimte” kan noemen, oorspronkelijk de ongerepte zuivere natuur was, waarin de mens zich bevond en waarvan men deel uitmaakte.
Dit NATUURLANDSCHAP is geëvolueerd tot KULTUURLANDSCHAP, wanneer de mens zich vestigde en de grond ging bewerken en leefgemeenschappen werden gesticht.
Zo ontstond bijvoorbeeld de TUIN, de eerste vorm van architektuur …

Ik heb verscheidene vrije ruimtes ingedeeld volgens volgende dimensies :
- van klein naar groot
- van privé naar openbaar
- van gesloten naar open
- van historisch tot hedendaags
- van artificieel tot natuurbehoudensgezind (ecologisch)
enz …

Begrippen zoals terras, tuin, plein, straat, park en landschap zijn basisruimten en hebben elk in hun verhouding hun normen en inhoudelijke waarden.

Begrippen die in de bouwkundige architektuur voorkomen, zoals ooghoogte, massa en ruimte, open en gesloten, inhoud, kommunikatie, plaatsbesef, beeldenreeks, beweging, licht en schaduw, vorm en kleur, symboliek, enz … komen ook hier voor maar zullen in een andere kontekst gesitueerd worden. Er worden ook nieuwe begrippen toegevoegd, zoals de vierde dimensie (de mogelijkheden die het groen teweegbrengt), openen een andere kijk op de vrije ruimte, nl. bouwkundige architektuur is in zijn soort statisch, driedimensioneel : lengte, breedte en hoogte.
In de vrije ruimte is nog een vierde dimensie aanwezig die de vorige drie beïnvloedt : door het gebruik van plantenmateriaal, met zijn INHERENTE JAAR- & LEVENSRITMEN, Heeft er kontinu een verandering plaats van de vorige drie dimensies.

Enkele bedenkingen nog :
Meer en meer merkt men dat de modale, hedendaagse mens de momentane geluksbeleving laat primeren, m.a.w. Dat de “HIER & NU” -gedachte het belangrijkste wordt.
Bij het gebruik van plantenmateriaal moet men echter bedenken dat planten pas na lange tijd hun eigenlijke waarde bereiken en hun pracht uitstralen.
Tuinarchitekten ontwerpen in feite voor hun achter-kleinkinderen …

Zoals altijd het geval geweest is, streeft men ook de dag van vandaag naar vernieuwing. Deze vernieuwingsdrang uit zich o.a. In het gebruik van vlugger groeiende planten en de ruim verbreide funktionele gedachtengang om optimaal efficiëntie gebruiksruimten te creëren.
Vaak wordt het schone ondergeschikt aan het funktionele en vervaagt en verwatert in vele gevallen …

Mijn visie zou ik willen verduidelijken en benadrukken door een citaat van Confusius Lun You, een citaat dat als een rode draad doorheen dit ganse exposé van toepassing is:
“NATUUR BOVEN KULTUUR IS LOMPHEID
KULTUUR BOVEN NATUUR IN PEDANTERIE
SLECHTS EEN EVENWICHTIG KOMBINATIE
VAN NATUUR EN KULTUURLAND
GEEFT EEN GOEDE LEVENSHOUDING”

Buro voor vrije ruimte
Christian Vermander