Als je deze strook ziet is het best mogelijk dat onze website niet optimaal functioneert of zelfs niet werkt bij bepaalde onderdelen. Je gebruikt best een recente versie van Chrome, Firefox, Safari of Edge.

Contact | Secretariaat
Martine Pollier
Zandstraat 324, 8200 Brugge
T +32 50 322 420
info@archipelvzw.be

Lezing

Jože Plecnik & Tomáš Masaryk

Door Dirk De Meyer
Donderdag
19.11 2009
20:30

De Tsjechische architectuur van de jaren 1910-1930 vormt méér dan een provinciale kanttekening bij de canonische hoofdlijnen van een Westeurocentrische architectuurgeschiedschrijving.

De instorting van het Habsburgimperium aan het einde van de Eerste Wereldoorlog bracht de Bohemers, Moraviërs en Slovaken de gedurende eeuwen verlangde autonomie en een nieuwe, democratische staat. De aspiraties van de jonge republiek reflecteerden zich in een bevrijde ontplooiing van artistieke energie en in bouwprogramma’s voor de ontwikkeling van een moderne, sociaal-democratische samenleving. De jonge Tsjechoslovaakse Republiek wordt een ontmoetingsplaats van artistieke, economische en sociale ideeën die de meest geavanceerde industriële naties kon uitdagen.

Het optimisme en het vertrouwen in de nieuwe staat drukt zich ook uit in een fiere en intellectueel geraffineerde representatie van de staat. De ideeën waarop de filosoof Tomáš Masaryk, de eerste Tsjechoslovaakse president, de pas geboren republiek wilde funderen, brachten hem dicht bij de ambities van de Sloveense en in Wenen opgeleide architect Jože Plecnik.

In de jaren twintig kon Plecnik in opdracht van Masaryk vrijelijk experimenteren met zijn geraffineerde en ambivalente taal, in de precieuze fragmenten binnen de muren van het Hradcany, het Praagse Kasteel, op de binnenkoeren, in de tuinen en in de appartementen van de president. Zijn werk stelt de complexiteit van de twintigste-eeuwse moderniteit aan de orde. Hij zoekt naar een ander modernisme, dat steunt op de geschiedenis zonder historicistisch te zijn, dat zich inschrijft in de moderniteit zonder het geheugen eraan op te offeren.

De Tsjechische architectuur van de jaren 1910-1930 vormt méér dan een provinciale kanttekening bij de canonische hoofdlijnen van een Westeurocentrische architectuurgeschiedschrijving. Haar nervositeit, rijkdom en eigenzinnigheid dagen de zelfgenoegzaamheid uit van een traditionele geschiedschrijving, met haar gebruikelijke hiërarchie tussen centrum en periferie, en illustreren de complexiteit van de Europese ‘Moderne Beweging’, die zich bezwaarlijk via enkelvoudsvormen als ‘functionalisme’ of ‘rationalisme’ laat begrijpen.

Dirk De Meyer