Maalstroom in gesprek met Oana Bogdan (&bogdan)
In het kader van open call °°1 blikken we graag terug op de lezing ‘Inclusieve Stad’ die plaatsvond in september 2024. We zakten af naar Brussel waar Oana Bogdan (&bogdan) en An Vandermeulen (Globe Aroma) hun ervaringen deelden omtrent drempels en gastvrije tussenruimtes in de metropool. Met deze focus op inclusie, gastvrijheid en diversiteit keken we die avond naar een plan voor een centrum voor druggebruikers en een artistieke werkplek voor kunstenaars uit de marge. Niet omdat ruimtes voor druggebruikers of kunstenaars met een migratieverhaal één op één met elkaar te vergelijken zijn, maar omdat er vanuit beide projecten een ambitie klinkt om een veilige omgeving te creëren die perspectief kan bieden aan mensen in precaire situaties en vanuit die omgeving impact kan hebben op de gastvrijheid van de stad als geheel.
Voorafgaand aan de lezing spraken we met Oana Bogdan over de obstakels die ze tegenkomt bij het streven naar een meer inclusieve stad. Het gebouw waar we te gast waren werd niet toevallig ontworpen door &bogdan. Met een breed uitzicht over Anderlecht bevonden we ons op het bovenste niveau van COOP, een gerenoveerd molengebouw aan het kanaal van Brussel.
Maalstroom: Oana, op de website van &bogdan lezen we dat architectuur een motor kan zijn voor positieve maatschappelijke verandering, zeker in kwetsbare wijken zoals hier in Anderlecht. Wat zijn volgens jou de belangrijkste stappen om inclusieve en veilige plekken te ontwerpen, zeker in stadsdelen waar veel diversiteit en kwetsbaarheid samenkomen?
Oana Bogdan: Als architecten hebben we vaak niet de controle over de belangrijkste randvoorwaarden. Architecten bepalen het programma niet. Wij komen vaak pas later in het proces. Er is weinig publieke grond beschikbaar, en veel hangt af van de projectoproep. Wat we wél kunnen doen, is publieke ruimte binnenbrengen in gebouwen. Zodat gebouwen geen objecten zijn, maar deel van de stad. We maken ze doorlaatbaar, toegankelijk voor iedereen. In het COOP-gebouw hebben we bijvoorbeeld in de laatste week voor de deadline beslist om de cafetaria te verplaatsen naar het dak, om het te democratiseren. Dankzij twee grote liften kan iedereen het dak bereiken en samen zijn met anderen. Daarnaast ontwerpen we onze gebouwen vaak met meerdere toegangen, zodat ze niet afsluiten maar verbinden. Onze projecten zijn vaak passages, doorgangen – met meerdere toegangen als het kan. We ontwerpen ruimtes die open blijven voor interpretatie, ruimtes die niet dwingend zijn – waar mensen zich vrij voelen om ze zelf in te vullen. Belangrijk is ook materiaalkeuze, je moet materialen kiezen waar mensen niet te voorzichtig mee moeten zijn, anders voelen ze zich niet op hun gemak. Maar echte inclusiviteit begint bij de politiek en een goede wedstrijdbrief, daar ligt de sleutel. Het begint elders, niet met de architecten, wij komen altijd een beetje te laat om het goed te maken.
“Wat we wél kunnen doen, is publieke ruimte binnenbrengen in gebouwen. Zodat gebouwen geen objecten zijn, maar deel van de stad.”
Maalstroom: Hebben jullie een voorbeeld van een project waar het binnenbrengen van publieke ruimte in gebouwen minder goed gelukt is dan gepland? En wat hebben jullie daaruit geleerd?
Oana Bogdan: Een voorbeeld is The Cosmopolitan, een kantoorgebouw dat we verbouwd hebben tot woningen. De bedoeling was om dat gebouw heel poreus te maken met twee passages links en rechts én met toegang tot het dak. Daar wilden we een soort brasserie, café – iets publiek toegankelijk voorzien, perfect gescheiden van de private circulatie van bewoners via aparte liften. Maar tijdens de werf bleek dat er bepaalde fouten waren in de betonconstructie, waardoor het onveilig werd en veel duurder dan gepland. Dat heeft heel veel geld gekost. Dus dat idee van het dak is niet meer gebeurd. In plaats daarvan kwamen er twee ‘prachtige, prachtige’ penthouses. Op politiek niveau zijn we ook gevraagd om de passages op het gelijkvloers af te sluiten. Dat kwam onder andere door overlast in de buurt, er is heel veel straatprostitutie in de buurt. Dat mag, het is de stad, maar blijkbaar veroorzaakt het spanningen en schade aan auto’s. We hebben ze tijdelijk afgesloten, maar we hebben het zo ontworpen dat we die hekken in de toekomst weer kunnen weghalen zonder dat je dat ziet.
Uiteindelijk is het een project geworden waar de bewoners tevreden mee zijn, maar het publieke aspect is grotendeels weggevallen.Dat is echt een gemiste kans, maar het is niemand zijn schuld. Tegelijk toont het hoe moeilijk het is om duurzame, inclusieve stedelijke ruimte te realiseren binnen de politieke realiteit. Duurzaamheid vraagt langetermijndenken, maar hoe doe je dat als je om de vier jaar stemmen moet halen?
Maalstroom: In Brussel zijn veel ‘onontworpen’ plekken waar mensen spontaan samenkomen — denk aan oudere mannen op de trappen van de Saint Jean Baptistkerk in Molenbeek of jongeren op de parking van de Intermarché in Schaarbeek, terwijl er vlak naast een mooi park ligt. Ze lijken plekken op te zoeken waar minder sociale controle is. We vragen ons af: ontwerpen we soms niet te veel? Moeten we niet vaker ruimte overlaten en mensen zelf laten bepalen hoe ze ruimte innemen?
Oana Bogdan: Ja, ik denk dat we daar vaak twee fouten maken. Ten eerste: we proberen te veel te bepalen hoe mensen zich moeten bewegen en wat ze moeten doen. Een goed voorbeeld is Park Spoor Noord. Daar hebben de ontwerpers gewoon volumes geplaatst, zonder te zeggen wat het precies is — geen bank, geen tafel. Ze hebben niet aangeduid: ‘hier mag je zitten’, ‘daar mag je picknicken’. Nee, er zijn gewoon deze volumes, en mensen doen ermee wat ze willen: je kan zitten, liggen, eten… En dat werkt.
Ten tweede: we gaan er vaak van uit dat iedereen dezelfde noden heeft. Ik ken een voorbeeld in Brussel — ik ben de naam van het plein even kwijt — dat ontworpen is met de beste bedoelingen. Het was heel open, zonder hoeken, zodat je makkelijk van de ene kant naar de andere kon kijken. Heel uitnodigend, met zichtbaarheid en toegankelijkheid voor iedereen. Maar toen leerden ze dat jonge vrouwen met een bepaalde culturele achtergrond zich daar net niet goed voelden, omdat ze overal zichtbaar waren. Zij hadden net nood aan meer besloten plekken, met privacy, maar nog altijd in de publieke ruimte — om gewoon te kunnen babbelen, bijvoorbeeld. Dat plein moest toen herbekeken en herwerkt worden. Dat toont aan hoe belangrijk de ontwerpbrief is. Voor wie ontwerpen we? Wat is de bedoeling van de publieke ruimte?
Maalstroom: Deze avond draait rond ruimtes die kwetsbare groepen een gevoel van inclusie kunnen geven. Die groepen hebben enerzijds nood aan een platform waar ze zichtbaar zijn en elkaar kunnen ontmoeten, maar anderzijds ook aan onzichtbaarheid of beschutting. Hoe ontwerp je zo’n plek? Een plek die vindbaar is voor wie ze nodig heeft, maar die tegelijkertijd iets onzichtbaars of beschermends heeft in het stedelijke landschap?
Oana Bogdan: Misschien hoeft zo’n plek niet helemaal apart te zijn. Het kan iets zijn als ‘living apart together’ — aanwezig in de publieke ruimte, maar met voldoende subtiliteit. Bijvoorbeeld op een plein: daar zou je met slim ontwerp, enkele landschapselementen, plekken kunnen creëren waar mensen zich minder bekeken voelen. Het gaat ook om het aanbieden van voldoende diversiteit in de publieke ruimte. Als je alleen maar sportvelden hebt, zie je vaak dat die vooral door jonge mannen worden ingenomen. Maar als je een park zo ontwerpt dat er verschillende zones zijn — voor intensieve sport, maar ook voor rustig samenzijn, bewegen op een zachtere manier, of gewoon ‘zijn’ — dan spreek je een bredere groep aan. Zo ontstaan er als het ware ‘buitenkamers’, plekken met verschillende functies. En dan is het belangrijk dat die kamers niet allemaal glazen wanden hebben — letterlijk of figuurlijk — zodat mensen zich niet constant bekeken voelen. Want als je je bekeken voelt, kan je je niet echt vrij gedragen.
Maalstroom: Oorspronkelijk wilden we deze lezing organiseren in de Amal Amjahid Sporthal, maar we zijn daar op enkele administratieve obstakels gebotst. Jullie maken iets gelijkaardigs mee bij het project rond het nieuwe centrum voor druggebruikers (in samenwerking met BC architects) dat nu ook ‘on hold’ staat. We kunnen ons voorstellen dat politiek zich heel vaak mengt in architectuur of stedenbouw in het algemeen. Zijn er momenten in jullie carrière waarop je vaak tegen die politieke realiteit botst? Leert je daar iets uit, frustreert het je, of zie je net mogelijkheden voor samenwerking of wederzijds begrip?
Oana Bogdan: Architectuur is politiek — alles wat we doen heeft een politieke dimensie. Wat betreft de twee projecten waar je naar verwijst — het sportcentrum Amal Amjahid en het centrum voor druggebruikers — de problemen zijn erg verschillend. Bij het sportcentrum in Molenbeek, waar deze lezing oorspronkelijk had moeten plaatsvinden, gaat het vooral over structureel onderhoud en geldgebrek. Een gebouw zetten is één ding, maar het onderhouden is iets anders. Molenbeek kampt momenteel met grote financiële en personeelsproblemen, wat de communicatie en organisatie vrijwel onmogelijk maakt. Het gebouw is zelfs nog niet officieel geopend.
Wat betreft het centrum voor druggebruikers — daar is het een politieke kwestie. We stonden al ver in het aanbestedingsproces, bijna klaar, toen plots werd ingezien: dit centrum beslaat 4000 m², daar gaan veel mensen werken, dat kost veel geld aan lonen. En toen werd de stekker eruit getrokken. Na jaren ontwerpen, na een zorgvuldig georganiseerde architectuurwedstrijd… En dat komt omdat er een ideologisch conflict achter zit. Want hoe kijk je naar verslaving? Je kan zeggen: “Jij bent zelf verantwoordelijk, je bent een mislukkeling, we negeren je, zoek het maar uit.” Dat is één visie. Voor politieke partijen die zo denken, is zo’n centrum weggegooid geld.
Maar dan heb je ook mensen — en ik hoor daar zelf bij — die zeggen: verslaving is geen keuze. Die mensen hebben hulp nodig. Er zijn ook studies die aantonen dat zo’n centrum op lange termijn geld bespaart. Als je die mensen gewoon op straat laat sterven, kost dat de samenleving veel meer: ziekenhuisopnames, hulpdiensten, noem maar op. Zo’n centrum is dus niet alleen menselijk, maar ook rationeel.
Maalstroom: En zijn er zaken die u nog plezier geven als je telkens wordt tegengewerkt door externe factoren of zijn er zaken waar je energie uithaalt als je in zo’n proces zit?
Oana Bogdan: Je hebt een aantal slechte ervaringen maar na de zoveelste keer zie je dat het ook anders kan. We hebben ook projecten met echt zeer goede bouwheren en met een beetje geluk zijn er politici die wel begrijpen over wat het gaat. Bij het geïntegreerde centrum voor druggebruikers bijvoorbeeld hebben we zo veel geleerd over verslaving, over kwetsbare mensen, we hebben samengewerkt, de architectuurwedstrijd gewonnen samen met twee psychiaters, voor mij – ik ben rijker geworden als mens, niet in geld maar wel als mens. Maar ja, wat is geld?