Juliaan Lampens: Beton als toegevoegde waarde
In een poging de bebouwde omgeving een plaats te geven in cultuur, gemeenschap, historische interpretatie en de waarde van identiteit, verdeelt Pieter Uyttenhove [1] de Belgische architectuurscène in drie stromingen [2]. In de eerste plaats zijn er de architecten die de banaliteit van trapgevels, oude hoeves, kastelen met kantelen en monumenten met frontons en kolommen ernstig nemen, haar esthetiseren, uit haar verband halen en een culturele plaats geven. Tegenover deze te verwerpen realiteit plaatst hij een andere praktijk die de lamlendigheid overstijgt en een geheel nieuw universum creëert vol ideologie. Zoveel antipathie er uit zijn schrijven naar voor komt voor de eerste twee ‘scholen’, zo vol bewondering zijn zijn woorden over een derde stroming die wordt gekenmerkt door een zeer experimentele en persoonlijke benadering. “Hier wordt gezocht naar de oorspronkelijkheid van de vorm en het concept, naar de kracht van het geïsoleerde object, naar een eigengereide architectuurtaal.” Onder deze traditie van autonome oeuvre-architectuur, plaatst hij de in 1926 in De Pinte geboren architect Juliaan Lampens.
In 1940 zette hij zijn eerste stappen aan de kunsthumaniora van Sint-Lucas Gent waar hij tien jaar later afstudeerde als architect. Deze toenmalige strenge katholieke school bleek bovendien de meest vooruitstrevende architectenschool van ons land zodat Lampens hier volop zijn modernistische visie en zijn affiniteit met het werk van Le Corbusier en Mies van der Rohe kon ontwikkelen. Bij het opstarten van zijn eigen praktijk in Eke in 1950 had het Modernisme hier nog geen voet aan de grond gekregen en bouwde Lampens aanvankelijk klassiek met enkele modernistiche details. Pas na de wereldtentoonstelling van 1958 keerde het tij langzaam en kon hij zich toeleggen op de minimalistische betonarchitectuur met een eerlijk materiaalgebruik, een constructieve logische opbouw en soberheid zonder folklore. De door vorm en materiaalgebruik akoestisch perfecte Kapel van de Onze Lieve Vrouw van Kerselare (1964-1966) betekende tenslotte de doorbraak. Over zijn voorliefde voor beton zegt hij zelf in een interview met Koenraad De Wolf [3] ,,Baksteen blijft een van de beste bouwmaterialen, maar helaas zijn de gebruiksmogelijkheden beperkt. Ik ben niet verliefd op beton, maar wel op de mogelijkheden die dat materiaal biedt. Het constructieve gebaar dat je als architect stelt, is immers de eerste stap naar schoonheid.”
Hoewel Juliaan Lampens reeds sinds 1974 doceert aan Sint-Lucas Gent (sinds 1985 als hoogleraar) en een groot aantal architecten heeft opgeleid, is de naam van deze voorbeeld-architect nauwelijks terug te vinden in publicaties en overzichtswerken. Gelukkig kent hij ongekende faam in de iets ‘rijpere’ beperkte kring die meer voeling heeft met het modernisme dan jongeren. De erkenning voor het oeuvre van betonarchitect Juliaan Lampens groeit echter gestaag. In 1991 bracht het kunstcentrum DeSingel in Antwerpen een overzichtstentoonstelling en in 1995 viel hem de Grote Architectuurprijs van België te beurt. In 2003 was hij vertegenwoordigd op het Projeto Mostra Internacional Rio Arquitetura (Miar) in het Brazilaanse Rio de Janeiro. Een aantal oud-studenten en voormalige stagiairs –waaronder de spreker Koen Dekeyser- richtten de vzw Juliaan Lampens op. Zij inventariseren zijn archief met de bedoeling het toegankelijk te maken voor de studenten en het actief te beheren. Volgend jaar, bij de tachtigste verjaardag van Lampens, wordt een tentoonstelling gehouden in de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst, campus Sint-Lucas Gent. Op termijn plannen zij aan lang verwachte monografie.
Dominique Pieters
1 Ingenieur-architect, stedebouwkundige en docent aan de Universiteit Gent, vakgroep Architectuur en Stedebouw.
2 Zie Pieter Uyttenhove, ‘De Belgische achterkeuken’, Archis 2, 1997, pag. 8-15.
3 Het interview is afgenomen ter gelegenheid van Lampens’ tekeningen- en schetsententoonstelling in het Museum van Deinze en de Leiestreek, van 4 mei tot en met 12 juni 2005.