Jan Tanghe in gesprek
Jan Tanghe in gesprek met Sieg Vlaminck, Werner Desimpelaere en Raf Desaegher
Jan Tanghe architect van het jaar.
Jan Tanghe werd door het redactiecomité van het architectuurtijdschrift Arch & Life tot “Architect van het Jaar” verkozen. Zijn voorgangers zijn Georges Vrankx (1983), Bruno Albert (1985), het Sint-Lukas-Archief (1986), Leo Beek (1987), “Architectuur als Buur” en “Une Maison, son Architecte” (1988) en Jean Delhaye (1989).
Zijn “rivalen” voor 1990 waren: ingenieur-architect Eric Van Rompay, projectmanager en landplanner, specialist voor informatica voor de bouw van Eurodisneyland in Frankrijk (dat recent werd overgenomen door Walibi), architecte en professor Caroline Mierop, directrice van de Fondation pour l’Architecture te Brussel; architect Jean Verscheure, voorzitter AR-CO (coöperatieve verzekeringsvennootschap voor architecten) en architect en lesgever Marc Gosse, directeur “Stage International AGCD” voor professionelen uit ontwikkelingslanden.
De keuze viel uiteindelijk op Jan Tanghe (Oostende, 1929) als beloning voor zijn merkwaardig oeuvre als architect, stedenbouwkundige, professor en “denker”. Sedert 1966 is hij voorzitter van de Groep Planning, een ontwerpgroep van stedenbouwkundigen, verkeersdeskundigen, architecten en ingenieurs dat gevestigd is te Brugge en te Brussel. Hij doceert stedenbouw aan de Universiteit te Mons, is o.m. Erelid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en landschappen en internationaal expert bij de Raad van Europa voor stedenbouw en historische steden. Gedurende vel jaren was hij ook directielid van het tijdschrift voor architectuur en stedenbouw A+.
Op zijn palmares heeft hij o.m. het structuurplan van Brugge staan, verschillende stedenbouwkundige en verkeersstudies (o.m. Voor Brussel en Oostende), merkwaardige gebouwen als het Europees Parlement en de BAC-hoofdzetel te Brussel, het K.I.H. te Oostende, het olympisch zwembad te Oostende, vakantiehuizen te Nieuwpoort en de restauratie en uitbreiding van de Concert Noble te Brussel.
Volgens het redactiecomité van Arch & Life worden zijn toespraken en lezingen met aandacht gevolgd door een groot publiek van jongeren, en wordt zijn morele autoriteit en humanistische visie algemeen gerespecteerd. Voor Jan Tanghe ligt de voornaamste uitdaging van de 21ste eeuw in het zoeken naar een evenwicht tussen economie en ecologie. Hierbij is de kwaliteit van het leefmilieu essentieel voor de psychische en spirituele overleving van de mens. Ook al is hij eerder pessimistische gestemd, hij gelooft toch in de filosofie van de continuïteit van de stad en van de architectuur.
Voldoende reden voor Archipel om Jan Tanghe uit te nodigen voor een uitvoerig gesprek.
Sieg Vlaeminck, socioloog, Werner Desimpelaere, architect, 25 jaar medewerker van Jan Tanghe in Groep Planning en architect Raf Desaegher zorgen voor een gepast wederwoord.
Tussen continuïteit en verandering
Op zoek naar evenwichten
Mijn jeugdherinneringen zijn duidelijk meer stadsgebonden dan gebouwgebonden. Misschien ben ik altijd al door de godin van de stad betoverd… bijaldien die bestaat. In 1935 beklom ik, samen met mijn vader, de Antwerpse Boerentoren. Wat me toen vooral imponeerde was niet zozeer de toren zelf, maar wel de op en neergaande lift, en vooral de mensen en de auto’s die daar beneden zo klein leken.
Vóór de oorlog was mijn vader kapitein van een van de snelste schepen ter wereld: een mailboot, met een interieur dat door Henri Van de Velde was ontworpen. Een betoverend schip met een modern interieur. Een wondere wereld voor kinderen.
In 1940 woonden we in Londen, een stad met een metro i haar buik waarin snelle dieseltreinen reden die tienduizenden passagiers opslokten en uitspuwden. Stoomtreinen, schepen, overwelfde stations, wereldsteden, vreemde landen… het heeft me van kindsbeen af geboeid.
Ik had de keuze tussen de stad en de zee. Ik koos voor de stad, en woon sinds lang aan de zee te Oostende … In een woonmilieu dat mettertijd “organische” doorgroeide tot “een steeg in de stad”.
Na mijn studiën in St-Lucas Gent, kwam ik in 1953 terecht bij drie grote patrons: Gaston Eysselinck, Paul Felix en Peter Callebout. Elk vanuit een eigen filosofische invalshoek zetten zij er mij toe aan om permanent de architectuur te bevragen binnen de eigentijdse maatschappenlijk-historische en ruimtelijke context. “Situationsarchitectur” gekoppeld aan “Dauerrefelxion” (Schelsky).
Ik leerde het nooit meer af.
Aldus architect-stedenbouwkundige Jan Tanghe (°1929), Vlaming en kosmopoliet; boegbeeld bezieler en cement van Groep Planning die hij 25 jaar geleden hielp oprichten en waarvan hij tot voor kort de voorzitter was. Hij is tevens professor aan de “Faculté Polytechnique de Mons”, schrijver, conferencier, ontwerper en voor zijn medewerkers een “onverdroten slavendrijver” die echter altijd zelf het voortouw nam. Vooral ook de man van wijdlopende overpeinzingen die nooit nalaat de dingen te bevragen vanuit een ruimere maatschappelijk-culturele context.
Concrete vragen ontloop hij a.h.w. Via omtrekkende bewegingen en dure termen. En dit alles gesaust met citaten en verwijzingen. Hij beheert de ambivalente kunst om aan reflexieve multi-locatie te doen: tezelfdertijd hier en ginder, concreet en abstract, doorgaand op een eigen gedachtesysteem en onderduikend in andermans boeken en artikelen, op de begane grond en in hemisferen, in Vlaanderen en in de kosmos,realist en idealist. Hij kan het breeduit “cultuur-filozoferen” over stad en mens niet laten. Het is zijn voedingsbodem en sprongplak naar de samenleving.
“Planning”
Jan Tanghe werd oor het tijdschrift Arch & Life – dat zijn bedje vooral in Franstalig Belgie spreidt (met directieadres in Luik) – tot architect van het Jaar ’90 uitgeroepen. Bij die gelegenheid typeerde prof. M. Gossé hem in zijn laudatio als “un homme intègre et libre, qui n’a jamais accepté d’autre compromis que celui qu’exigent la tolérance et le pluralisme … Ses œuvres et ses idées, il a toujours accepté qu’elles soient discutées, critiquées, remises en cause; ce qui es tune qualité trop rate chez nous autres architectes qui sommes viscéralement trop attachés à nos œuvres pour en reconnaître les limites”.
De eer die mij te beurt valt komt “Groep Planning” toe”, repliceert Jan Tanghe. “Ik ben opgegroeid met “Groep Planning”, ben er al die jaren door gestimuleerd en gedragen geworden. Wat mij betreft is het eigenlijk de Groep die tot “Architect van het jaar” is uitgeroepen.” Dat partnership startte in 1966 onder een drievoudige vlag: het beoogde ontwerpers samen te brengen die (a) gedreven werden door een gemeenschappelijke filosofie omtrent “architectuur als sociaal-ruimtelijk context-opgave”, (b) vanuit de overtuiging dat veelzijdige interdisciplinaire kundigheden en onderling samenwerking essentieel waren om deze visie waar te aken, © en vanuit het inzicht dat een groep meer is dan de som van haar individuele leden. Geen architectuur van individuele creatievelingen. Wel meegedeelde inspirerende groepsverantwoordelijkheid met maatschappelijk-etische inslag.
Ondertussen is de Groep uitgegroeid tot een bureau dat doorgaans met 40 à 50 deskundige medewerkers van diverse disciplines samenwerkt en op twee standplaatsen opereert (resp. Bruggen en Brussel). Er werden reeksen onderzoeksrapporten, woningbouwprojecten en andere, meer prestigieuze gebouwencomplexen gerealiseerd (vgl. hiertoe een uitgave van Tecno 1986, onder de titel Group Planning Partnership. Vision and Reality). We vermelden het Europees Parlement, de “Concert Noble” en de wandel-luchtbrug over de Belliardstraat te Brussel, “de Gilde” en het “Hof van Watervliet” te Brugge evenals het opmerkelijk vakantiecentrum “Ter Duinen” te Nieuwpoort.
Velen menen dat Jan Tanghe eerder stedenbouwkundige dan architect is. Hij antwoordt met een citaat van collega M. Gossé – niet zonder vooraf de lofuitingen aan zijn adres te relativeren – “Jan Tanghe a toujours insisté sur les responsabilités sociales de l’ architecte et leurs implications sur le cadre de vie de chacun et de tous. En urbanisme particulièrement, une démocratisation culturelle doit sans doute tempérer les pulsions esthétiques de l’architecte. L’urbanité est littéralement la politesse de l’architecture. Jan Tanghe est un homme d’une grande urbanité.”
Architectuur vormt een wezenlijk onderdeel van, een moment in het stedelijk weefselproces, net zoals straten en pleinen, bomen en water, regen en zon, bewoners en hun mobiliteit, verlichting en publiciteit. Steden zijn “erfelijk be-tekende collectieve geheugens”. En die moet je als architect leren lezen.
Architectuur staat niet op zich. Ze is evenmin voor zichzelf. Zij bestaat bij de genade van het stedelijk gezelschap.
Architectuur bestaat erin “de ziel van de stedelijke plek”, “de genius loci”, te leren begrijpen en van antwoord te dienen. Noem mij maar architect-stedenbouwkundige… het een en het ander tezelfdertijd. Een onafscheidelijk duo.
“Boos”
Wat betreft de sociaal-ruimtelijke ontwikkelingen die zich de laatste decennia in Vlaanderen hebben afgespeeld, is Jan Tanghe niet bijster opgetogen. Veeleer ontgoocheld en bijwijlen echt boos.
Ik moet toegeven dat de balans negatief uitvalt en dat ik, wat de onmiddellijke toekomst betreft, eerder pessimistisch gestemd ben. We slaagden er niet in een aantal nefaste ontwikkelingen die een onmiskenbaar verloederende weerslag hadden op het ruimtelijk en stedenbouwkundig patroon, te bedwingen.
Ontwikkelingen die te maken hebben met economische en politieke vervuiling, eenzijdige industrieel-commerciële belangen, de ruimtelijk weinig ontziende weerslag van de makro-vast-goedmarkt en de druk van tertiaire functies, de stijgende auto-mobiliteit en zoveel andere autonoom werkende welvaarts- en technologische trends die een bijna onafwendbare weerslag hadden en hebben op de kwaliteit van onze woon- en leefruimte. Ik zeg wel “bijna onafwendbaar” … want het had anders gekund met een zorgvuldiger ruimtelijk beleid en meer inzicht en moed vanwege onze beleidsmensen.
Er heerst nog steeds een gebrek aan sociaal-ruimtelijke ethiek en aan langetermijnvisie bij de verantwoordelijkheden. En ook de wetenschappelijke reflectie en de vakkennis schieten, vooral bij het beleid, tekort. Verder zit er in ons Belgisch-Vlaams stedenbouwkundig en ruimtelijk instrumentarium geen waarachtige democratiseringswil ingebouwd. Dat alles resulteert in een voor de meerderheid van de bewoners onrechtvaardig ruimtelijk (wan)beleid… We hebben de overgang naar de nieuwe tijd, waarbij de globale aanpak van de ruimte als kwaliteitscriterium in de structuurplanning wordt ingeschreven, niet bewaarheid.”
En waarom dan niet?
Omdat er onderweg politieke en economische drachten speelden die dat ideeëngoed ontkrachtten. Omdat er geen politieke wijsheid noch moed werd opgebracht om er werk van te maken. Omdat louter sectoriële en bureaucratisch-ingestelde geesten verkozen hun hun defensieve bunkermentalitiet in stand te houden, uit vrees macht en aanzien te verliezen. Omdat ingenieurs en soortgelijke technocraten weigerden “de” zachte materie” van de “sociale” ruimte (filosofie, woonecologie, sociologie, enz.) in hun denksysteem te integreren. Op de koop toe werden de economische crisis en de gewestvorming dankbaar aangegrepen om “het gebrek aan middelen” – “dat grote alibi” – in te roepen.
Op vandaag is men her en der wat doende: wat verkeersplannetje en verkeersdrempels, wat halfgare stadsvernieuwing, al te veel op zichzelf staande spektakelarchitectuur … en “last but not least” het nieuwe paard van Troje: “city-marketing”. Een “yuppie-synoniem” voor de al eerder bekende economisch gestuurde stedelijke uitverkoop.
“Expressies”
Jan Tanghe “Architect van het Jaar”.
We maken hem er attent op dat zijn architectuur – of de architectuur van Groep Planning – niet bepaald onder te brengen is binnen een welbepaalde stijlrichting. Het lijkt ons eerder dat hij en zijn onmiddellijke vennoten zich afzetten tegen één bepaalde architectuurexpressie die het moet hebben van de bijwijlen in de pers omhooggeschreven “ Architectuur met de grote A… de Architectuurgestes”. Hun architectuur hoort ook niet meteen thuis bij “de club van de Geprezen Architecten”. Bij die opwerping maakt Jan Tanghe weer werk van zijn omtrekkende bewegingen waaruit we hier enkel uitgangspunten en standpunten distilleren
Heden ten dage moet de ontwerper van woon- en leefruimten op zoek gaan naar nieuwe evenwichten tussen (a) enerzijds de behoeft aan ruimtelijk samenhang, continuïteit en contekstualiteit, en (b) anderzijds de dynamiek van het leven, de behoeften van deze postmoderne tijd en het inbouwen van verandering en vernieuwing.
In tegenstelling tot beeldhouwwerk en schilderkunst kan de architectuur – als kunst én wetenschap – geenszins de allerindividueelste expressie zijn van een allerindividueelste kunstenaar. Architectuur is in wezen een maatschappelijk kunst. Ze heeft een dienende, een sociale dimensie. Ik vergelijk de architect met een uitvoerend musicus die geconfronteerd wordt met de interpretatie van een “bestaande” partituur. Die partituur is voor de architect noch min noch meer de stede, de bestaande context, de bewoner, de gebruiker, het cultuurlandschap, kortom de gegeven geculturalizeerde ruimte.
Het wereldje van de kunst- en architectuurcritici zit nog verstrengeld in modernistische en postmodernistische denkbeelden die in feite al vanaf de jaren zestig afgedaan hebben. Ze bijten zich al te gemakkelijk vast in het aanprijzen van virtuositeit en artistieke vormenexpressie en laten zich op die manier door oppervlakkige modeverschijnselen verleiden. Zodoende dringen zij niet door tot “het wezen van ons nieuw wereldbeeld.
We zijn toe aan de postmoderne tijd waarin milieu en samenhang – het ecosysteem –, continuïteit-in-de-verandering en sociaal-ruimtelijke context de dragers moeten zijn van onze architecturaal-stedenbouwkundige verwezenlijkingen. En dat moet resulteren, niét in één welbepaalde en objectgerichte architectuurstijl, maar wel in meer architectuurexpressie die het antwoord zijn op een diversiteit van sociaal-ruimtelijke contexten en samenhangen.
En wie deze visie én bouwpraktijk dan evalueert vanuit de opdrachtgevers, die gebruikers en de bewoners, ondervindt dat er vanuit die hoek waardering bestaat voor het geleverde werk.
Bij onze terugreis wandelen we nog even door Brugge, een stad waarin Jan Tanghe veel studie- en planningswerk investeerde. Een van zijn overwegingen schiet me te binnen: “In Brugge hebben we niet zoveel verticale architectuur gerealiseerd. Onze architectuur beslaat daar vooral hectaren heringerichte straten en pleinen: horizontale architectuur waarbinnen duizenden en duizenden mensen hun weg en hun gezelschap vinden mede dank zij meer ruimtelijke kwaliteit.”
Sieg Vlaeminck
uit “De Standaard” van 10-11 augustus 1991
PANEL
Sieg Vlaeminck °1933
- Licentiaat in de sociale wetenschappen ien in urbanisatie en ruimtelijke ordening.
- Doceert filosofie en sociologie aan het Provinciaal Hoger instituut voor Architectuur en Binnenhuiskunst te Hasselt tot in 1991.
- Behoudens onderzoekingswerk publiceert hij in diverse publicaties, en is gelegenheidsmedewerker aan “De Standaard”. Zijn specifieke studie- en interesseterrein situeert zich op het vlak van de sociale ecologie van het wonen.
Werner Desimpelaere °1942
- Architect en stedenbouwkundige
- Sedert 1966 medewerker van Groep Planning, is er met Jan Tanghe betrokken bij architectuur-projecten en een aantal stedenbouwkundig opdrachten.
- Is van 1975 vennoot van Groep Planning en leider van de afdeling architectuur, en is sedert 1989 voorzitter.
Raf Desaegher °1951
- architect, doctor-ingenior (Oslo), 78-85: assistent en medewerker aan de univ van Oslo o.l.v. Norberg-Schulz. – Is sinds 1978 verbonden als assistent aan de architectuur-instituten St-Lucas te Brussel en Gent.
- Sinds 1985 voorzitter van de European Vernacilar Group met zete Oxford University, Organisator van diverse symposia.