Mecanoo (NL)
De Delftse architektengroep Mecanoo (Françine Houben, Erick van Egeraat, Cris de Weijer, Henk Donk) behaalde in 1987 de Rotterdam Maaskant-juniorprijs en realiseerde in de laatste acht jaar een opvallende reeks gebouwen die gaandeweg ook internationaal aandacht trokken.
Een intelligente architektuur van modernistische signatuur. Helder en beheerst gedetailleerde gebouwen die getuigen van een streven naar hoge architektonische kwaliteit en vriendelijke stedelijke kontinuïteit. Het is een elegante architektuur die zich inschakelt in een modernistische traditie en doorbouwt op formele tema’s en typologieën uit de historische en recentere moderne architektuur en dan ook in die zin vele ‘herkenningen’ oproept.
Het is een architektuur die daarbij zonder complexen streeft naar estetisch genot en harmonie. Een entousiast modernisme zonder dogma’s ‘pour le plaisir de l’architecture’, waarin ook het plezier van het ontwerpen centraal staat.
Het zijn mooie gebouwen, vriendelijke omgevingen… en dat zullen ze geweten hebben. De Nederlandse architektuurkritiek neemt dit niet zomaar. In Archis van november ’92 (hetzelfde nummer waarin het blad de zeilen bijzet om het woningcomplex van Aldo Rossi in Den Haag te verdedigen dat door de persmedia als ‘Milanese kazerne’ werd aangevallen) werd het werk van Mecanoo gestigmatiseerd als ‘onderwijzersmodernisme’.
De auteur Roemer van Toorn noemt het “modernisme als ornament”, “ze gebruiken de estetiek van de Modernen zonder hun culturele bagage”… “ze halen geen kastanjes uit het vuur maar destilleren zonder onderzoek een haalbaar extract uit de incidentele experimenten van de voorhoede” “een haute couture bekleding die de stemmingen van een programma steriliseert”. “Het is een architectuur om de architectuur die met haar modernistische ornament en nuchtere functionalistische tectoniek de problemen van deze tijd wil oplossen met een oneindig harmonieus en modieus fijn vertoeven”. Dergelijke kritiek is niet niets natuurlijk en typeert ook een Nederlands architektuurdebat dat niet vrij is van ideologische, calvinistisch aandoende belering vanop een verheven kansel. Met waarschuwende vinger wordt architektuur die zich op moderniteit beroept, maar haar ideologisch anker heeft gelost, tot inkeer aangezet.
“Onderwijsmodernisme” is een krachtterm, uitgevonden door Hans van Dijk (vroeger hoofdredakteur van Archis) waarmee wil gezegd worden dat de moderne architektuur niet zou voortleven als een intellektuele traditie, maar als een vormtraditie zonder de polemische kracht van weleer. Architekten worden geacht vooral niet binnen hun vakgebied te blijven (dat is dan architektuur om de architektuur) maar integendeel de samenleving te bevragen, te reguleren en vanuit een persoonlijk kunstenaarsschap misschien zelfs te sturen of minstens uit te dagen. Architektuurkwaliteit zou vanuit maatschappijkritiek gelegitimeerd moeten worden en niet zomaar vanuit welbehagen.
Om de eerder genoemde Roemer van Toorn te citeren over Mecanoo:
“Mecanoo heeft een subtiele doelmatigheid ontketend, gericht op een stedelijke kontinuïteit en het propageren van een moderne estetiek. Het is een funktionalisme dat fijnzinnig inspeelt op de behoeften van een sociaal-demokratische samenleving. Buiten de vakmatige grenzen treedt deze architektuur absoluut niet. Oplossingen zoekt ze binnen de grenzen van de discipline. Ze draagt haar steentje bij tot het sociaal demokratisch funktioneren van het laat-kapitalisme. Het is geen kritisch geluid maar de juiste oplossing binnen de gegeven constellatie”. In de rest van het artikel wordt herhaalde malen duidelijk gemaakt dat hiermee iets laakbaar gaande is. De onderliggende verwachting bij dit geciteerde stuk, dat architekten moeten opstaan en het maatschappelijk voorheft nemen, doet denken aan colportageverhalen van sociologische snit uit de jaren ’60 of verderaf, forse statements uit de jaren ’20, maar zegt eigenlijk weinig over architektuur zelf. Architektuur heeft uiteraard maatschappelijk sociale implikaties maar ook (en nogal evident) intrinsieke architektuurimplikaties, een aspekt dat in kritiek vaak handig omzeild wordt door van onderwerp te veranderen.
Zo bijvoorbeeld rust er blijkbaar een hardnekkig taboe op de simpele termen mooi, estetiek… (Een wellicht uit de beeldende kunst overgewaaid taboe). In de wandeling mag de gewone leek stiekem gebouwen mooi vinden, maar de ‘architekt’ wordt niet geacht zich daarmee bezig te houden. Architektuur die te zichtbaar naar estetiek streeft is dan ook hoogst verdacht en voor een kritiek die vooral op zoek is naar de ‘verborgen dimensies’ in de architektuur, niet langer interessant. Zo’n architektuur krijgt dan het meewarig intellektueel schouderklopje waarmee het ‘mooie domme blondje’ het ook al jaren moet stellen.
Om architekt Jan Hoogstad, die niet hoog oploopt met architektuurcritici te citeren: “Op het aangename of welbehagen in architektuur heeft lange tijd een taboe berust en de diskussie over het verschil tussen welbehagen en schoonheid is zeker niet verstomd. In de architektuur speelt dat welbehagen een niet onbelangrijke rol. Ik denk ook dat zij zich daarin onderscheidt van andere kunstvormen. Een ruimte die weldadig is door haar compositie en proportie is een hoogtepunt in de architectuur. Dit heeft weinig te maken met functionaliteit. Het verbetert de wereld ook niet. Deze vorm van schoonheid is als het mooie weer. Vrij vertaald naar Goethe, kan worden gezegd dat ‘niets in het bijzonder helpt, maar alles een beetje’. Het gekke is dat juist dit aspekt in de architektuur heden ten dage veelal wordt overgeslagen, vergeten wellicht”. (uit Jan Hoogstad : ‘Rumte, tijd, beweging’)
Grasduinend in teksten over Mecanoo is het plezierig vast te stellen hoe kritici het overigens volstrekt oneens zijn als het over Mecanoo gaat.
Luca Garraniga in Domus januari 1993: “And each time their message crosses the border of disciplines”.
Roemer van Toorn in Archis november 1992 daarentegen: “Buiten de vakmatige grenzen treedt deze architektuur absoluut niet”.
Luca Garringa: “Indifferent to the question of style they have spiritually cleared their minds”. Roemer van Toorn ziet echter een trukkendoos: “De bouwdoos van Mecanoo zit vol modernistische, abstracte stijlen en typologieën. Alles wat de liefde voor het moderne in vorm uitdrukt, treffen we in deze doos aan. Het is deze doos die mee op reis gaat”.
Ook Aart Oxenaar laat zich laatdunkend uit (architectuur jaarboek ’91-‘92): “Er is meer nodig dan een rijkere materiaalkeuze en wat schuiven en draaien in plattegronden en constructies om het modernisme, dat Mecanoo goed beheerst, een nieuw gezicht te geven”.
Egbert Koster in ‘De Architect’ april 1992 over het woonhuis van Houben en van Egeraat ziet het zo: “Houben en Van Egeraat hanteren op een uiterst vrijmoedige bijna vrijblijvende wijze de modernistische ontwerpprincipes. Eenmaal ontdaan van haar ideologische pretenties, is de moderne architectuur voor hen geworden tot een architectuurstijl als elke andere.
Houben en Van Egeraat kiezen niettemin voor de vormgevingsprincipes van de moderne beweging omdat dit voor hen anno 1992 het meest vanzelfsprekend ontwerpinstrumentarium belichaamt waarmee zij werden opgeleid en dat zij ook virtuoos weten te hanteren. Niet gehinderd door modernistische dogma’s geven zij vooral een demonstratie van een van alle morele pretenties bevrijd modernistisch architectuuridioom”.
Het is verbazend hoe rond Mecanoo in Nederland zowel warm als koud geblazen wordt.
Archipel laat graag de groep Mecanoo (die blijkbaar niet alleen fraaie architektuur maakt maar ook fraaie kontroverses uitlokt) graag zelf aan het woord op 14 april.
Marc Felix