Henry Van de Velde & Huib Hoste
-“Huib Hoste… Deze naar Antwerpen uitgeweken West-Vlaming was een frappante ambivalente persoonlijkheid, hoekig én beschaafd, nuchter én poëtisch, Germaans van structuur én Latijns van intellect, traditioneel gevormd én avant-gardistisch. Huib Hoste vermocht het, de absolutistische radicaliteit van het Nieuwe Bouwen op te vangen in de beleving van de door landaard, natuurbeeld en volksmentaliteit gedetermineerde culturele alledaagsheid en te doen wortelen, en zo creëerde hij een moderne architectuur die vanzelfsprekend aansloot bij de grote traditie van vakmanschap, visie en levensvreugde” (K.N. Elno, ‘Antoine Pompe et l’effort moderne en Belgique’, 1890-1940 Brussel, 1969, blz. 74-75). “Hostes eigenheid ligt niet in het uitvinden van een nieuwe vormentaal. Zijn vormenelementen zijn bijna steeds diegene die in de moderne architectuur gebruikelijk zijn. Alleen is de manier waarop hij ze naast mekaar stelt zo ontzettend weinig aan conventies gebonden, dat het geheel volkomen oorspronkelijk wordt. Door zijn doelgerichtheid en zijn lak aan conventie, sluit dit werk aan bij een grote volkse traditie, en is het, wellicht daarom, veel rijker en waarachtiger dan menig ander bouwwerk, dat meer geroemd, maar minder echt is”. (Marcel Smets: ‘Huib Hoste, voorvechter van een vernieuwde architectuur’, Brussel, 1972, blz. 143-144).
Marcel Smets begint zijn monografie over Huib Hoste (Huib Hoste, voorvechter van een vernieuwde architectuur, Brussel 1972) met de vaststelling dat Hoste “zowat 45 jaar oud is op het ogenblik dat de moderne architectuur haar bloeiperiode kent. Hoste – geboren te Brugge op 6 februari 1881 – behoort dus tot een generatie die opgegroeid is in een tijd van eclecticisme en neo-stijlen en die van daaruit een weg heeft gezocht naar een moderne vormgeving. Het is belangrijk hierop meteen even de aandacht te vestigen, omdat dit vechten voor een uitweg uit ‘de rotte negentiende-eeuwse architectuur’ hem zijn hele verdere leven zal bijblijven als een nachtmerrie die zijn onverstoorbaar geloof in de nieuwe zakelijkheid rechtvaardigt”. (Smets, 13). De uitspraak van Hoste komt uit het artikel “Zwicht U van Leuzen en Slagwoorden”, tijdens de Duitse bezetting gepubliceerd als een verdediging van de Nieuwe Zakelijkheid tegen de heropbloei van het regionalisme in de architectuur, in het tijdschrift Bouwkunst en Wederopbouw (jaargang 2, nr. 1, januari 1942).
Hoste zelf had een uitgesproken traditionalistische achtergrond: opleiding aan de Brugse Academie, als tekenaar werkzaam bij de Brugse stadsarchitect Charles De Wulf, publiceerde studies over de traditionele Vlaamse architectuur… Hij poogt hieraan te ontsnappen door aan de Gentse Rijksuniversiteit lessen te volgen bij Louis Cloquet, een architect met een uitgesproken katholieke, neogotische Sint-lucasachtergrond maar zoals Berlage, Horta, Gaudi, Wagner en andere pioniers van de Moderne Architectuur… ook geïnspireerd door het negentiende-eeuwse neogotische rationalisme van Viollet-le-Duc.
In latere geschriften, na de Tweede Wereldoorlog, zal Hoste zijn traditionalistische achtergrond van zich afschrijven om zich als modernist met internationale ingesteldheid in de architectuurgeschiedenis in te schrijven (zie o.a.: “Evolutie naar de Moderne Architectuur”, in: Streven, jaargang 10, nrs. 11 en 12, aug. en sept. 1957). Het is ontegensprekelijk zo dat Hoste zich in de dertiger jaren, in zijn ‘internationale periode’, zoals Smets samenvattend stelt, had aangesloten bij de ‘internationale stijl’ van de Moderne Beweging, zij het dan dat hij (terugkijkend in 1942 !) toch van een “Vlaamse benadering van de Nieuwe Zakelijkheid spreekt” (Smets, blz. 55). En even duidelijk blijkt uit zijn activiteiten als architect in de jaren twintig, na zijn terugkeer uit Nederland naar België in 1919, een ontegensprekelijke avant-garde-positie: “Hoste… als de grootste voorvechter van de nieuwe geest… Hostes bureau te St.-Michiels was als het ware een progressief eilandje in een reactionair milieu (Smets, blz. 16 en 17). Hoste gelooft dat “het zal komen tot een internationale stijl van universele betekenis waarvoor natuurlijk alle locale, regionale en nationale uitingen zullen moeten zwichten” (in “Ter Waarheid, I” (1921, nr. 2 (febr.)). Marcel Smets schrijft dat het “uiteindelijk zo is dat Hoste ondanks (deze) overtuiging in deze periode werk voortbrengt dat een uitgesproken eigen (Vlaams ?) karakter bezit” (blz. 49).
Drie aspecten van Huib Hoste bleven in dit opzicht nog altijd onderbelicht en zullen in de lezing wat meer aandacht krijgen.
Van 1928 tot 1937 leidde Hoste het door hem gestichte avant-garde-tijdschrift Opbouwen. Parallel hiermee ontwikkelde hij een aantal eerder “traditionalistische” activiteiten met een uitgesproken Vlaams en katholiek karakter.
In 1927 en 1930 neemt hij deel aan de tentoonstellingen die in Antwerpen werden georganiseerd door De Pelgrim, een in 1924 door Felix Timmermans, Flor van Reeth en Ernest van der Hallen opgerichte Vlaamse en katholieke moderniseringsbeweging in de religieuze kunst. In dezelfde periode bouwde Hoste een aantal huizen die bij uitstek als voorbeelden van het “stille modernisme” kunnen beschouwd worden : woning Billiet in Brugge (1927), woning Geerardijn in St.-Andries (1927), woning De Wolf in St.-Michiels (1929), woning Van Cauwelaert in Koningshof (1930) en atelierwoning Van Dijck in Schilde (1930). Het daarop volgende werk – de woning in Zele uit 1931 – luidt zijn “internationale periode” in.
Tussen 1935 en 1940 werkt Huib Hoste intensief mee aan het uitgesproken Vlaamse en (iets minder uitgesproken) katholieke tijdschrift Nieuw Vlaanderen, dat een koers vaart tussen Vlaams traditionalisme en internationalistisch modernisme. Vanuit deze “traditionalistische” achtergrond lijkt het ook interessant Hostes teksten van tijdens de Tweede Wereldoorlog (in Bouwkunst en Wederopbouw) en erna (o.a. in De Standaard) te herlezen.
Hostes architectuur kan slechts begrepen worden vanuit het dualisme moderniteit – traditie … Dit dualisme is overigens zonder meer kenmerkend voor de Moderne Architectuur waarvan de theoretische grondslagen in de tweede helft van de achttiende eeuw werden gelegd en die in de negentiende en twintigste eeuw werd gebouwd. De negentiende-eeuwse “architectuur van de ingenieurs” en de twintigste-eeuwse Nieuwe Zakelijkheid zijn in hun technische en functionele rigorisme (de term werd in de achttiende eeuw gebruikt voor een Italiaanse groep radicale rationalisten) hierop een uitzondering. Het verklaart ongetwijfeld Hostes voorzichtheid tegenover het laatste: in zijn architectuur blijft hij een stille modernist.
Zowat op het moment dat Huib Hoste in november 1926 een zwaar werfongeval overkomt dat zijn verdere carrière ingrijpend zou beïnvloeden, keert Henry van de Velde terug naar België na een afwezigheid van een kwarteeuw. Hoste vindt aansluiting bij de “verstilde modernist” die Henry Van de Velde ondertussen is geworden. Samen maken ze de beginjaren van Ter Kameren mee, samen publiceren ze in 1930 een gezamenlijke jaargang van hun respectievelijke tijdschriften Opbouwen en Kunst. Hoste zal tevergeefs pogen via Van de Velde een positie te verwerven aan de Gentse Rijksuniversiteit en later binnen het Commissariaat-Generaal voor de ‘s Lands Wederopbouw. Henry van de Velde werkt ondertussen succesvol aan de zoveelste fase van zijn reeds indrukwekkende carrière. Aansluitend op de lezing van Steven Jacobs zal, als inleiding bij de lezing over Hoste, nog even aandacht besteed worden aan drie late werken van Van de Velde: de Belgische paviljoenen voor de wereldtentoonstellingen in Parijs (1937) en New York (1939) en de daarmee verwante Rijkstechnische School in Leuven (1936-42).
Luc Verpoest
De voordracht van Steven Jacobs gaf een zeer gestoffeerd overzicht van de ideeën en het werk van Henry Van de Velde tijdens diens tweede Belgische periode tot en met het ontwerp van de Gentse boekentoren. Het was een voordracht met een ‘open einde’.
Luc Verpoest haakt hier verder op in en bespreekt in een eerste deel van zijn voordracht drie late werken van Van de Velde: de Belgische paviljoenen in de wereldtentoonstellingen te Parijs (1937) en New York (1939) en de Technische School te Leuven (1936-1942). Dit ‘stil modernistische’ werk van Van de Velde sprak Huib Hoste sterk aan. In 1930 kwam het overigens tot een samenwerking van beider tijdschriften.
In het tweede deel van de voordracht heeft Luc Verpoest het over de carrière van Huib Hoste: architect tussen moderniteit en traditie.
Programma
De vierde aflevering van de ARCHPEL-cyclus HET STILLE MODERNISME is een avond in delen.
17u.45 : een architektuurwandeling in Kristus-Koning: start aan het Graaf Visart park.
19u.30 sandwichmaaltijd in 't Leerhuys
20u.30 Huib Hoste... en Henry van de Velde: Moderniteit en traditie in het interbellum