Groep Planning
Archipel nodigde architect Paul Lievevrouw, vennoot van de groep Planning, uit voor een voordracht over zijn visie op architektuur en stedebouw aan de hand van konkrete recente realisaties, van Brussel tot Saint-Valerie sur Somme (FR).
De opvattingen van Paul Lievevrouw zijn ideologisch gebaseerd op het geloof in de vitaliteit van de stad, in de kwaliteiten van kulturele identiteit, stedelijke densiteit, bestemmings-differentiaties, ‘conviviale’ schaal, en de integratiespanning van samenspel en kontrast.
Het zijn begrippen die vanaf de jaren 70 tot vandaag een groot pleitbezorger had in de figuur van zijn voorganger Jan Tanghe. Paul Lievevrouw houdt ze staande tegen groeiende nieuwe ideologieën die desurbanisatie als onafwendbaar en kwalitatief gegeven (bvb de ‘ringkultuur’ Neutelings), het ‘fuck the context’ (cfr. S.M.L.XL. Koolhaas) en de autonomie van architektuur bepleiten.
Complementariteit van schalen vermenging van fucties
Teveel wordt de stad benaderd vanuit haar morfologische verschijningsvorm. Te éénzijdig hebben de opties omtrent het behoud van de stad zich gericht op het instandhouden van te gefragmenteerde, markante picturale beelden.
De continue druk van grootse nieuwe projecten, kantoor- en bedrijfsgebouwen, fusies en uitbreidingen van scholen, ziekenhuizen en administraties geven aanleiding tot voortdurende conflictsituaties en extreme standpunten. Vaak gaan deze ontwikkelingen gepaard met een onvoorzien expansie, schaalvergroting en densiteitsverhoging die men bij de stedelijke herwaardering niet weet te sturen en waardoor de oplossing maar al te snel gevonden wort in het bouwen buiten de stad. Een oplossing die zowel projectontwikkelaars als beleidsmensen en monumentenzorgers lijkt te voldoen. Transport en parkeermogelijkheden, lage grondprijzen en bouwkosten, de weinige randvoorwaarden en stedenbouwkundige voorschriften maken het bouwen op braakliggende gronden aantrekkelijk. En aan de stad wordt niet geraakt…
De gevolgen van deze tendensen worden echter niet voldoende onder ogen gezien: het ongecontroleerde, ongeordende en gedeconcentreerde bouwen tast het platteland aan, de uitdeinende desurbanisatie vervaagt de begrenzing tussen de stedelijke agglomeratie en haar omgevend landschap en de gespreide industriële villa-wijken, onbereikbaar door het openbaar vervoer, doen het auto-verkeer in hoge mate toenemen.
Doordat functies met poolvorming verhuizen naar de periferie, wordt de stad ten aanzien van haar vitale functies uitgehold. Zo verliest ze haar aantrekkingskracht, haar reden van bestaan.
Wanneer, aan de andere kant, nieuwe ontwikkelingen toch in de stad geduld worden, grijpt men vaak, uit angst voor conflictsituaties, naar een strikte vormelijk-esthetische inpassing in het stadsbeeld. Facadisme, het verbergen van kantoorgebouwen achter gevels van woonhuizen, de creatie van artificiële historiserende beelden en banale, alleenstaanden interventies zijn het gevolg van reglementeringen en vooringenomen houdingen die het risico, verbonden aan creativiteit en inventiviteit trachten te vermijden.
Moeten we het niet eerder aandurven de stad het herinterpreteren naar een vernieuwd woon-; werk- en leefmodel? En erin geloven dat nieuwe ontwikkelingen, op voorwaarde dat ze beheerst en doordacht worden gepland en op voorwaarde dat ze kwalitatief worden uitgewerkt, als drager kunnen fungeren en bijdragen tot het herstel van de stad, haar culturele identiteit en haar vitale functie. Zouden we niet beter onze inventiviteit en de nieuwe ontwikkelingen gebruiken om de breuken en de chaotische plekken in de stad zelf aan te pakken en om oplossingen te zoeken voor het oordeelkundig verhogen van de densiteit van de bebouwing en haar bestemmingsdifferentiaties in overeenstemming met de conviviale schaal van de stad?
Het realiseren van functievermenging, van vervlechting van activiteiten binnen een stadsdeel, binnen een bouwblok wordt de meest wezenlijke en stedenbouwkundige opgave van vandaag. Deze vermenging van bestemmingen kan slechts ontstaan door nieuwe typologieën te ontwikkelen, door het bouwblik op een creatieve ijze te ordenen en de potentiele mogelijkheden van het stedelijk bouwblok te herinterpreteren, zodat er zowel privacy als betrokkenheid kant ontstaan tussen de verschillende functies.
Het is niet enkel belangrijk gebouwen te ontwerpen waardoor we, in meer of mindere mate, gegrepen worden door een bepaalde vormgeving. Het gaat erom, boven de stijlkenmerken, de intrinsiek kwaliteiten van een gebouw te ontwaren waarbij een integere architectuurwaardering zich niet reduceert tot de voorgevel alleen maar eerder de ruimtelijke en poëtische waarden van het geheel onderzoekt die, in samenhang van functie, vormgeving en context, het concept bepalen. Goede gebouwen getuigen in hun opbouw en gevelsamenstelling van ordening en eenheid, van een juiste expressie en maatschappelijke betekenis en weren misplaatste monumentaliteit. Ze streven naar een coherentie tussen de structuur, de invulling en de gevel. Ze getuigen van een detaillering die de constructie en het opbouwsysteem leerbaar maakt. Ze weten zich binnen de omgeving te integreren, hetzij door een harmonisch samenspel, hetzij door een beheert contrast. In beide gevallen zijn hun inplanting, massa, silhouet, schaal, proportie, ritme en materialen in overeenstemming tot het stedelijk weefsel.
Een gebouw moet vanuit zijn totale samenstelling als het ware verankerd zijn aan de plaats en aan zijn bestemming. Zo genereert ieder gebouw een autonome schakel met ruimtelijke en sociale dimensie die de leefbaarheid van de stad ofwel versterkt ofwel vernietigt.
In die zin is stedelijke architectuur maken het op authentiek wijze vormgeven aan de reële ruimtelijke ontwikkelingen in plaats van het creëren van artificiële architectuurexpressies.
Paul Lievevrouw