Javier Garcia Solera (ES)
Javier Garcia Solera Vera is vooral productief in Alicante. Hij vormt een losse alliantie met Alfredo Paya en Lola Alonso,soms werken ze samen, soms apart, soms met anderen.
Je kan hun werk situeren in het debat over de nieuwe architectuur in Valencia waarover Alberto Penin het heeft, ‘La nueva simplicidad’, een lokale, laconieke architectuur, die diametraal staat tegenover de frivoliteit van spektakelarchitectuur in de grote steden. De architectuur die men in Alicante terugvindt van Garcia Solera, Paya en Alonso getuigt van een terughoudendheid en eenvoud. Ze valt in de context enkel op door haar soberheid.
Javier Garcia Solera ontwikkelt een koele, formele, abstracte architectuur met een duidelijke expressie van structuur en functie. Carmen Jorda Such beschrijft het als een architectuur die sober gestript wordt en tegelijk gevoelig is.
Zijn aandacht gaat vooral naar de materie zelf en de constructie. Het is een architectuur waar constructiemethoden en materialen zelf inspiratiebron zijn voor verdere ontwikkelingen in het project.
Er wordt niet gezocht naar metaforische referenties of fysische overpeinzingen over de essentie van de architectuur. Evenmin is er hier nood aan het ontwikkelen van een nieuwe architectuur die de perikelen van de moderniteit en de kosmopolitische stad vervat. De essentie van zijn architectuur is een gevoel voor realiteit dat hij beantwoordt met constructie, materialen en details in zijn projecten.
Deze ingesteldheid komt vooral voort uit de recente Spaanse architectuurgeschiedenis, waarin de technische vaardigheden van voorgaande generaties een traditie geworden zijn en een belangrijke bijdrage gevormd hebben voor de hedendaagse evoluties in de Spaanse architectuur. In die zin is zijn werk sterk verankerd in de lessen van de moderne beweging en heeft hij zijn zin voor constructie en tektoniek ongetwijfeld overgeërfd van zijn boegbeeld: zijn vader, Juan Antonio Garcia Solera die vooral actief was tijdens de jaren’ 50 in Spanje.
Het is niet enkel zijn tektonische vaardigheid en zijn invloed van de moderne traditie die de kwaliteit van zijn werk gaat bepalen. Een belangrijk gegeven in zijn werk is zijn onderzoek naar de betekenis van de patio die bijna in elk werk terugkomt. Het is een traditioneel achitecturaal fenomeen, heel typisch voor deze streek, dat hij een hedendaagse vertaling geeft in zijn werk.
Zeer gesloten gebouwen verbergen de transparante en luchtige sfeer binnenin. Telkens worden patio’s op een andere manier opgevat: verzonken, half open, lineair, ritmisch. Dit is de stempel die bijna al zijn projecten dragen. Deze strategie laat een zekere vrijheid toe in de keuze van lichten en zichten en maakt het mogelijk de oriëntatie te bepalen. Die manier van ontwerpen vergt een uiterste nauwgezetheid in een driedimensionele vormgeving – door snedes en lichtstudies- zodat binnenin een optimale sfeer verkregen kan worden.
Deze doorwegende factor van het introverte karakter van zijn architectuur wil niet zeggen dat hij zich afsluit van de omgeving. Integendeel, hij neemt telkens een andere positie in, naargelang de omgeving of de context van het project. Zijn antwoord op de omgeving verandert en heeft nuances, zoals het afhankelijk is van de karakteristieken ervan. Zo keert hij zijn gebouwen bijna volledig naarbinnen wanneer de omgeving b.v. oninteressant of onaangenaam is.
Het exemplarische voorbeeld van ‘Aulario 3’ is daar een mooie illustratie van. Maar ook de ‘Edificio de oficinas Diputacion de Alicante’ die hij samen met Alfredo Paya heeft ontworpen en waar hij door de inbreng van de patio de ongunstige ligging en oriëntatie naar zijn hand zet.
Daarentegen is het introverte karakter van het ‘Instituto Bernabeu’ eerder het gevolg van een programma dat intimiteit vraagt. Dit project past zich op een subtiele manier in de domestieke typologie van de stadsrand waar het gesitueerd is. Het is een gebouw van 1200m² in een gebied waar de bebouwing per perceel niet meer dan 200m² bedraagt. Het past zich echter zodanig in zijn omgeving door zijn gevoeligheid voor schaal, dat het onopvallend opgenomen wordt in dit typologische landschap. De aaneengeschakelde volumes, met patio’s ertussen, breken de schaal van het gebouw en geven het een luchtige sfeer binnenin.
Een uitzondering op zijn overheersende naar binnen gerichte architectuur is het paviljoen aan de haven van Alicante (‘Pabellon de servicios en el puerto de Alicante’). Het openbaart de lichtheid en transparantie en richt zich naar de horizon van de zee.
Dit zijn enkele projecten die zijn gevoel voor contextuele integratie en schaal zonder meer aantonen. Zijn houding ten opzichte van de context is zeker niet negerend, integendeel, het interpreteert de context waardoor zijn architectuur op een respectvolle manier samengaat met zijn onmiddellijke omgeving. Toch getuigt zijn werk van een zekere afstandelijkheid, vooral door zijn ver doorgedreven abstractie en eenvoud die soms contrasteren met de omgeving, maar ook door de doofheid van zijn gevels die het verhaal van zijn architectuur meestal verzwijgt. Maar eens binnen, wordt dit bevreemdend gevoel en die objectiviteit doorbroken.
Technische vaardigheid, aandacht voor detail en materiaal, dat hij meestal in zijn naaktheid laat, samen met een gevoel voor interpretatie van de context leiden hem naar een architectuur die tegelijk sober en gevoelig is.
Aulario 3 Universidad De Allicante
In de universiteitssite van Alicante – San Vicente de Raspeig -, een amalgaam van nieuwe kwaliteitsvolle Iberische architectuur (met o.a. werken van Siza, Alonso, Paya, Garcia-Solera), staat aula 3 onopvallend naast de nabijgelegen autoweg, aan de rand van de campus. Zonder pretentie verdwijnt het bijna in de horizon. Twee andere projecten op deze universiteitssite dragen zijn signatuur; ‘centro de technologia’ dat hij samen met Alfredo Payá heeft ontworpen en ‘edificio Germán Bernácer’.
Omringd door parkings keert het Aulario 3 zich naarbinnen in een betonnen omhulsel, dat repetitief doorbroken wordt door smalle openingen, die de binnenpatio’s aangeven tussen de verschillende volumes waaruit het gebouw is opgebouwd. Het lijkt alsof het zich wil beschermen tegen het omringende lawaai en storende zichten. In tegenstelling tot de gesloten betonnen gevels word je binnenin geconfronteerd met een onverwachte lichtheid en transparantie, die de sfeer gaat bepalen.
Aula 3 is het resultaat van een aantal factoren – zoals tijdsdruk en bestaande funderingen – die naderhand het ontwerp hebben bepaald. Slechts anderhalve maand werd voorzien om het complex te ontwerpen en slechts zes maand om het gebouw op te trekken. Er moest bovendien rekening gehouden worden met bestaande funderingen. Met deze gegevens plaatst Garcia-Solera zeven verschillende volumes – gereduceerd tot eenvoudige solide onbehandelde betonnen dozen – naast elkaar. Slechts 1 niveau was mogelijk omwille van de belasting, maar de funderingen lieten het toe een smalle strook open te laten tussen de volumes die het licht laat binnendringen en het geheel binnenin een luchtige sfeer geeft.
Al deze beperkingen hebben geleid tot een zeer efficiënte, nauwgezette architectuur en een creatieve opvatting voor de inplanting en modulering van de klaslokalen. Zowel de inplanting als de organisatie van het gebouw zijn tot een uiterste eenvoud gedreven met veel aandacht voor lichtbeheersing zoals overstekende dakranden en lamellen tussen de klassen.
Het gebouw bestaat uit zeven volumes – waarvan vijf identieke en twee verschillende – die binnenin ervaren worden als 1 grote ruimte, door de transparantie van de gebruikte invulmaterialen en de doorlopende horizontaliteit tussen de verschillende volumes van het betonnen dak en het zwevende vloervlak. Een elegante structuur en vormgeving wordt hier bereikt met een knipoog naar Mies Van de Rohe.
De horizontale doorlopende ruimte tussen dak en vloerplaat toont een gelijkaardige structurele elegantie als het icoon van het Farnsworth huis. De vijf identieke volumes bestaan telkens uit twee aula’s en een functioneel houten volume, dat sanitair, lockers en een leraarskamer bevat en tegelijk een soort buffer vormt naar de achterliggende aula. De eerste twee volumes zijn iets groter in sectie en omvatten winkel, receptie en een aantal kleinere lokalen. Een onderbreking van het dak in het tweede volume zorgt voor een grotere open buitenruimte aan de ingang en geeft ruimtelijkheid aan het geheel.
De verschillende volumes staan met elkaar in verbinding door metalen looproosters, die een centrale as vormen doorheen het gebouw en de open – gesloten sequentie benadrukken bij het doorlopen van het gebouw. Het repetitieve karakter van het geheel maakt het gebouw gemakkelijk leesbaar. Op een subtiele, gevoelige manier worden de aula’s gescheiden van elkaar door verticale lamellen, die de zoninval regelen en tegelijk privacy geven, zonder de doorlopende continuïteit tussen de verschillende volumes te doorbreken.
De structurele en constructieve opbouw wordt in al zijn eerlijkheid getoond. HEB 220 profielen vangen de verticale lasten op. In een achterliggend vlak zijn de lamellen of het glas aangebracht, die een ambigue scheiding maken tussen de verschillende volumes.
Het verlaagde plafond, waarachter de bedrading voor de technieken zit, lijkt onder het dak te zweven. Er wordt geen enkele poging gedaan om het ophangsysteem te verbergen, integendeel, door het telkens abrupt te onderbreken, wordt het systeem van ophanging nog eens extra benadrukt en geeft het het geheel tevens ook een repetitief karakter.
Van buitenuit lijkt er een ambiguïteit in de structurele efficiëntie, door de massieve betonwanden boven de grond te laten zweven, als een uitdaging aan de zwaartekracht.
“The materials are expressed in all their nakedness: Triply dividing walls, false ceiling in metal with visible joints, spans crossed by metal duck-boards. The style is stamped with the seal ‘more is less’ ,and responds with its own logic to the circumstances.”
Het gebouw is duidelijk ontstaan vanuit een constructieve en structurele benadering, die het karakter van het gebouw gaat bepalen. De relatie interieur – exterieur bevindt zich vooral binnenin het gebouw tussen de volumes en de patio’s Van buitenaf is het gebouw zeer afstandelijk en gesloten. Carmen de Such spreekt van een geïnterioriseerde architectuur. Dit is de stempel die veel van zijn projecten dragen.
Het ontwerp is zeer exemplarisch voor zijn eigen werk, juist omdat opnieuw dat toegewijde aan constructie, materiaal en detail toont. De constructieve, structurele elementen krijgen een esthetische waarde door ze juist te tonen, te benadrukken, in plaats van ze te verbergen. Het maakt deel uit van het concept en maakt het gebouw nog eenvoudiger.
Uit ‘Spaans Minimalisme’
Thesis Gina Felix KULeuven 2002-2003 pag.29- 39.
Projects lecturer at Alicante School of Architecture since 1999
1986 1st Prize. Alicante Government Office Building
1988 Prize Europan 1
1989 1st Prize. Dwellings within walled precinct of Madrid
1995 1st Prize. Chemical Technology Centre, Alicante University
1997 1st Prize. Dock and Quay, Alicante Harbour
1998 1st Prize. Elche Branch of COAA
2000 Balearic Islands Tourist Technology and Research Centre