Erik Gunnar Asplund (1885-1940)
Het polemisch architectuurklimaat in het interbellum kwam uitvoerig aan bod tijdens de dagtrip van archipel naar Hilversum met het bezoek aan het werk van twee protagonisten Dudok en Duiker. Een grotere oppositie was nauwelijks denkbaar.
Met het oeuvre van Erik Gunnar Asplund (Zweden) uit dezelfde periode zien we de radicale transformaties echter binnen het werk van dezelfde architect. De bibiliotheek van Stockholm (1920-28) met haar cylindervormig centrum, omsloten door drie lagere vleugels in hoefijzervorm sluit aan bij het Zweeds Neo-Classicisme. “Het heeft iets van de stabiliteit van een Egyptische tempel met de expressie van een verlicht metafysisch en tijdloze geometrie” (Tafuri en Francesco Dalco in Modern Architecture). Een radicale sprong naar een modern puristisch vocabulair als een soort van natuurlijke actualisering van het vroegere neo-classicisme is het tentoonstellingsgebouw in Stockholm in 1930. Een gedematerialiseerde transparante architectuur van stalen kolommen en profielen, glazen wanden, zonneluifels. Zijn crematorium (1935-40) in Enschede (zijn laatste werk) volgt enkele jaren later. De versmelting van klassieke roots en uitgepuurde abstractie brengt hier een tijdloze architectuur tot stand waarover Pevsner schreef: “Het is ASPLUND gelukt een gebouw neer te zetten, dat werkelijk een sfeer schept van wijding die in staat is troost en vrede te bieden… Nog nimmer had de twintigste eeuw het gebracht tot zulk een volmaakte harmonie van landschap en architectuur” (N. Pevsner in Europese architectuur).
Om het werk van deze veelzijdige figuur nader toe te lichten, deed archipel beroep op Gilbert Decouvreur die reeds eerder fascinerende voordrachten hield over Melnikov, Wright en Aalto.
ERIK GUNNAR ASPLUND (1885-1940)
Erik Gunnar Asplund behoort tot de belangrijkste Zweedse architecten van de eerste helft van onze eeuw. Hij is vooral van belang voor de overgang van de traditionele naar de moderne architectuur. Asplund heeft gestudeerd aan de technische hogeschool en aan de academie in Stockholm. Na afloop van zijn studie in 1909 heeft hij aanvankelijk hoofdzakelijk woonhuizen gebouwd. Tijdens een reis (1913-1914) naar Griekenland en Italië geraakte hij diep onder de indruk van de klassieke bouwkunst. Zijn gehele latere werk draagt hiervan de sporen. Zijn eerste creatieve periode valt in de jaren 1914-1928.
Samen met Sigurd Lewerentz heeft hij in deze periode het Zuiderkerkhof te Stockholm ontworpen. Van 1918-1920 bouwde hij de Boskapel aldaar, in 1917 de villa Snellman te Djursholm, in 1922-1923 de Scandia bioscoop en van 1924-1927 de Stadsbibliotheek van Stockholm. Deze beide laatste bouwwerken behoren tot Asplunds belangrijkste scheppingen; zij hebben duidelijke klassieke trekken. De Scandia-bioscoop, die indertijd zeer bewonderd werd, heeft een rechthoekig plan met zijbalkons, welke oplossing haar estetische werking verkrijgt door het evenwicht tussen de verticaal en de horizontaal. Het classicistische ornament wordt slechts op bescheiden schaal toegepast. De Stadsbibliotheek is een symmetrisch gebouw, waarvan de uitlening zich bevindt in een grote cilindrische hal, die op drie zijden geflankeerd wordt door rechthoekige blokken, waarin zich lees- en studeerzalen benevens kantoorvertrekken bevinden. Het gehele bouwwerk ademt klassieke strengheid en soberheid. Indien ASPLUND in deze stijl voortgewerkt zou hebben, zou hij een van de vele traditionele architecten geweest zijn. Op de Stockholmse tentoonstelling van 1930 evenwel toont hij een moderne architect te zijn, die in staat is glas en staal op expressieve wijze toe te passen met de voor deze materialen karakteristieke lichtheid.
Na deze tentoonstelling ontwierp Asplund het warenhuis Bredenberg in Stockholm (1933-1935), waarin iets van de lichtheid van het tentoonstellingsgebouw terug te vinden is; later het Staats-Bacteriologisch Laboratorium te Stockholm, de uitbreiding aan het stadhuis te Göteborg (1934-1937) die, hoewel modern geconcipieerd, de verhoudingen van het oude classicistische gebouw bewaart (1934-1937); en ten slotte het boscrematorium op het Zuiderkerkhof te Stockholm (1935-1940). Dit laatste gebouw gaat door voor Asplunds meesterwerk. Essentieel voor deze schepping was het landschap waarin het werd neergezet. Van een grindgroeve maakte men een vrij liggende heuvel, met op de top het crematorium. Ernaast werd een brede vijver gegraven, waarin zich een groot marmeren kuis weerspiegelt. De groep gebouwen omvat drie kapellen, het crematorium en een columbarium. De hoofdingang is een grote zuilengalerij met glad afgewerkte pijlers. Eenvoudig, bewogen en oorspronkelijk – toch is het bouwwerk naar de idee Grieks. De rust die ervan uitgaat, ontstaat door het samenspel van verticale en horizontale elementen.
Uit Elseviers encyclopedie van de moderne architectuur.
Gerd Hatje.