Als je deze strook ziet is het best mogelijk dat onze website niet optimaal functioneert of zelfs niet werkt bij bepaalde onderdelen. Je gebruikt best een recente versie van Chrome, Firefox, Safari of Edge.

Contact | Secretariaat
Martine Pollier
Zandstraat 324, 8200 Brugge
T +32 50 322 420
info@archipelvzw.be

Lezing

Robbrecht & Daem

Werk in architectuur
Vrijdag
12.06 1998
20:30

Klare herbronning en beheerst omgaan met architectuurcomponenten geven het werk van Robbrecht en Daem zijn kracht. “Materiële en immateriële architectuurcomponenten ontdekken elkaar in een soort verwondering”

In de reeks ‘architectuurmonografiën’ (olv G. Bekaert) verscheen onlangs het eerste deel, gewijd aan het werk van Paul Robbrecht en Hilde Daem. “Werk in architectuur”. Eind 1997 kregen Robbrecht en Daem ook, samen met Marie-José Van Hee, de Vlaamse Cultuurprijs voor Architectuur.

Het werk van Robbrecht en Daem profileerde zich doorheen werken als woning De Mol (Marke) 1978-83, het Bacob-filiaal (Kerksken) 1988, woning Lannoo (Sint-Martens-Latem) 1992, het dakappartement Meert (Brussel) 1991, de AUE-paviljoenen (Kassel) 1992, de Katoennatie (Antwerpen) 1992-98, de biotechnologische Farm (Astene) 1981, de Kanaalhuizen (Coupure Gent) 1993-97, en recent de museumuitbreidingen Boijmans Van Beuningen (Rotterdam) 1996. Integer architectonisch werk met een zekere afstandelijkheid tegenover concrete functies.

“Architectuur op zoek naar zijn autonome zeggingskracht. Het programma bepaalt niet de architectuur. Het vindt juist zijn optimale vrijheid en ontplooiing in een in zichzelf berustende architectonische compositie. De affirmatie van dit inzicht was een belangrijk feit in de jongste architectuurgeschiedenis. Het ging niet om een bepaald beeld of een bepaalde stijl, maar om het poneren van architectonische wetmatigheden, het heropnemen van een architectonische grammatica en daarin ook het vastleggen van de eigen autonomie van de architectuur”. (cit. Geert Bekaert in Hedendaagse architectuur in België)

Dit heropnemen van een architectonische grammatica heeft in recent werk als de Kanaalhuizen te Gent geleid tot een van de interessantste nieuwe wooncomplexen in Vlaanderen. De ‘klassieke’ architectuurtaal van hoge verticale ramen – Gent heeft er straten vol van – werd hier ingezet in een radicale omgooiing van het klassieke model, met een trefzekerheid en scherpe detaillering die het complex een ‘ondraaglijke lichtheid’ geeft.

De verwantschap met Herzog & De Meuron, Alvaro Siza en Giorgio Grasssi in de wijze waarop zij omgaan met klassieke architecturale thema’s werd doorgezet in het museum Boijmans Van Beuningen (in ontwerp) waarin binnen een strakke huid (in situ betonwanden met daaraan opgehangen betonpanelen en voorzetglaspanelen), een museum voor de 21ste eeuw wordt gecreëerd. De relatie met kunst is in het werk van Robbrecht en Daem een constante geweest. Ook nu wordt de autonomie van de architectuur ingezet voor dienstbaarheid tov kunst. Architectuur komt niet ín de plaats (zoals zovele pronkende recente musea dit overal ter wereld ergerlijk demonstreren). Architectuur is dé plaats : een vloer voor een sculptuur, een wand voor een schilderij (parafraserend op een galerie inrichting van Robbrecht en Daem. De Appel in Amsterdam, 1987).

Het is dit soort van klare herbronning en beheerst omgaan met architectuurcomponenten die het werk van Robbrecht en Daem zijn kracht geeft. “Materiële en immateriële architectuurcomponenten ontdekken elkaar in een soort verwondering” (cit. G. Bekaert, Hedendaagse architectuur in België).

Marc Felix